NL/Prabhupada 0246 - Als iemand een toegewijde van Krishna wordt, dan manifesteren alle goede eigenschappen zich in zijn lichaam



Lecture on BG 2.9 -- London, August 15, 1973

In deze materiële wereld is alles - zogenaamde liefde, samenleving, vriendschap en liefde - afhankelijk van zinsbevrediging, maithunādi, beginnend met seks. Yan maithunādi gṛhamedhi-sukhaṁ hi tuccham. Dus als iemand vrij is van deze maithunādi-sukham, dan is hij bevrijd, svāmī, gosvāmī. Zo lang iemand gehecht is aan deze maithunādi, seksdrang, is hij noch svāmī noch gosvāmī. Svāmī betekent wanneer iemand de zintuigen beheerst. Kṛṣṇa is de meester van de zintuigen, dus als iemand Kṛṣṇa-bewust wordt, dan wordt hij meester over de zintuigen. Het is niet zo dat de zintuigen moeten stoppen. Nee, ze moeten worden beheerst. "Als het nodig is zal ik ze gebruiken, anders niet." Dat is meester over de zintuigen. "Ik zal niet handelen gedreven door de zintuigen. De zintuigen moeten handelen onder mijn leiding." Dat is svāmī.

Daarom wordt Arjuna Guḍākeśa genoemd. Hij is meester van ... Hij is ook, als hij wil. Hij is geen lafaard, maar hij heeft mededogen omdat hij een toegewijde van Kṛṣṇa is. Als iemand een toegewijde van Kṛṣṇa wordt, dan manifesteren alle goede eigenschappen zich in zijn lichaam. Yasyāsti bhaktir bhagavaty akiñcanā sarvair guṇais tatra samāsate surāḥ (SB 5.18.12). Alle goddelijke kwaliteiten. Dus Arjuna, hij is ook ... Hoe kan hij anders een intieme vriend van Kṛṣṇa zijn, als hij niet dezelfde positie heeft? Vriendschap wordt zeer sterk als vrienden zich op gelijk niveau bevinden: dezelfde leeftijd, dezelfde opleiding, dezelfde status, dezelfde schoonheid. Hoe meer overeenkomst van positie, hoe sterker de vriendschap is. Dus Arjuna is op hetzelfde niveau als Kṛṣṇa. Net als wanneer iemand een vriend van de president, koning of koningin wordt. Hij is geen gewone man. Hij moet een gelijkwaardige positie hebben. Net als de Gosvāmīs. Toen de Gosvāmīs hun gezinsleven opgaven ... Het is beschreven door Śrīnivāsa Ācārya; tyaktvā tūrṇam aśeṣa-maṇḍala-pati-śreṇiṁ sadā tucchavat. Maṇḍala-pati; grote leiders. Grote leiders, zamindars, hele grote mannen. Hij was minister. Wie kan zijn vriend worden, tenzij hij zelf ook een hele grote man is? Dus Rūpa Gosvāmī gaf hun gezelschap op. Zodra Rūpa Gosvāmī en Sanātana Gosvāmī kennis maakten met Śrī Caitanya Mahāprabhu besloten ze onmiddellijk dat; "Wij zullen ons terugtrekken uit het ministerschap en meedoen met Śrī Caitanya Mahāprabhu om Hem te helpen." Om Hem te dienen, niet om Hem te helpen. Śrī Caitanya Mahāprabhu heeft van niemand hulp nodig. Maar als we proberen met Hem om te gaan en Hem te dienen, dan wordt ons leven succesvol. Net zoals Kṛṣṇa zegt ... Kṛṣṇa kwam om de Bhagavad-gītā te prediken. Sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ (BG 18.66). Dat was zijn boodschap, dat; "Deze dwazen dienen zoveel dingen: samenleving, vriendschap, liefde, religie, dit, dat, zo veel dingen, nationaliteit, gemeenschap. Dus deze dwazen moeten stoppen met al deze onzin." Sarva-dharmān parityajya: "Geef al deze onzin op. Geef je gewoon aan Mij over." Dat is religie. Anders, hoe kan het dat Kṛṣṇa sarva-dharmān parityajya (BG 18.66) adviseert; "Geef elk religieus systeem op"? Hij kwam - dharma-saṁsthāpanārthāya. Hij kwam om de principes van religie te herstellen. Nu zegt Hij, sarva-dharmān parityajya: "Geef ze allemaal op." Dat betekent dat alles zonder Kṛṣṇa-bewustzijn, zonder Gods-bewustzijn, religieus bedrog is. Dat is geen religie. Religie betekent dharmāṁ tu sākṣat bhagavat-praṇītam, de opdracht van de Allerhoogste Heer. Als we niet weten wie de Allerhoogste Heer is, als we niet weten wat de opdracht van de Allerhoogste Heer is, waar is religie dan? Dat is geen religie. Dat kan gedaan worden uit naam van religie, maar dat is bedrog.