NL/Prabhupada 0512 - Degenen die zijn overgegeven aan de materiële natuur zullen moeten lijden



Lecture on BG 2.25 -- London, August 28, 1973

yasyātma-buddhiḥ kuṇape tri-dhātuke
sva-dhīḥ kalatrādiṣu bhauma ijya-dhīḥ
yat-tīrtha-buddhiḥ salile na karhicij
janeṣv abhijñeṣu sa eva go-kharaḥ
(SB 10.84.13)

Go-kharaḥ. Go-kharaḥ betekent ezels en koeien. Dus deze moderne beschaving heeft geen informatie over de ziel, het is gewoon een groep dieren, dat is alles. Daarom kan het ze niet schelen wat het resultaat van hun activiteiten is, ze interesseren zich niet voor vrome en kwaadaardige activiteiten. Ze nemen alles ... Dat is een asuric beschaving.

Pravṛttiṁ ca nivṛttiṁ ca na vidur āsura-janāḥ (BG 16.7). Āsura-jana betekent deze asura's, atheïsten, gekken, dwazen, ze kennen pravṛtti en nivṛtti niet. Pravṛtti betekent in welk onderwerp we geïnteresseerd moeten zijn, dat heet pravṛtti. En nivṛtti betekent in welk onderwerp we niet geïnteresseerd moeten zijn of we zullen proberen het op te geven. De āsura-jana weten dat niet.

Net zoals we een pravṛtti neiging hebben, loke vyavāya āmiṣa mada-sevā nityasya jantuḥ. Elk levend wezen heeft materiële ... Er zijn twee naturen, spirituele en materiële. Materieel, de neiging om van seks te genieten en vlees eten - āmiṣa, āmiṣa betekent vlees en vis eten, zoals dat. Dat heet āmiṣa. Niet vegetarisch betekent nirāmiṣa. Dus āmiṣa en mada en vyavāya. Vyavāya betekent sex. Loke vyavāya āmiṣa mada-sevā. Sex genot en vlees en eieren eten en wijn drinken. Mada. Mada betekent sterke drank.

Nityasya jantuḥ. Jantu. Als iemand in de materiële wereld is wordt hij jantu genoemd. Jantu betekent dier. Hoewel hij een levend wezen is, wordt hij niet jīva, ziel, genoemd. Hij wordt jantu genoemd. Jantur dehopapattaye. Jantu. Dit materiële lichaam ontwikkelt zich voor de jantu, dier. Iedereen die geen spirituele kennis heeft wordt jantu of dier genoemd. Dit is een shastric voorschrift. Jantur dehopapattaye. Wie krijgt dit materiële lichaam? Jantu, dier. Dus, zo lang we zullen doorgaan met voortdurend een materieel lichaam krijgen of wijzigen, blijven we een jantu, dier. Kleśada āsa dehaḥ. Een jantu, dier, kan tolereren of hij wordt gedwongen te tolereren. Net als een os die aan de kar gespannen is en zweepslagen krijgt. Hij moet het tolereren. Hij kan er niet uitkomen. Net zo, als ze naar het slachthuis worden gebracht om gedood te worden, moet hij het tolereren. Er is geen manier. Dit heet jantu.

Dus degenen die zijn overgegeven aan de materiële natuur, die moeten lijden. Hij moet lijden. Er is geen uitweg. Je hebt dit lichaam aanvaard. Je moet lijden. Kleśada āsa dehaḥ. Dit materiële lichaam betekent lijden. Dus dit weten ze niet. Ze maken zo veel regelingen en plannen hoe gelukkig te worden, hoe vredig te worden zonder enige ellendige toestand. Maar de dwazen weten niet dat zo lang je dit materiële lichaam hebt, ofwel een koningslichaam of een mierenlichaam - je moet lijden. Ze weten het niet. Daarom zegt Kṛṣṇa hier dat je voor de ziel moet zorgen. Tasmād evam. Tasmād evaṁ viditvā. Probeer te begrijpen dat de ziel belangrijk is. Je hoeft niet te treuren voor dit lichaam. Dit is al bepaald. Zoveel lijden, zoveel comfort zal je krijgen. Hoewel het materiële lichaam ... Want het materiële lichaam is ook volgens de drie hoedanigheden gemaakt. Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya sad-asad-janma-yoniṣu (BG 13.22).