NL/Prabhupada 0588 - Wat we ook willen, Krishna zal je het geven



Lecture on BG 2.20 -- Hyderabad, November 25, 1972

Zolang men een klein beetje verlangen heeft: "Als ik zoals Brahmā kon worden, of een koning, of zoals Jawaharlal Nehru," dan zal ik een lichaam moeten accepteren. Dit verlangen. Kṛṣṇa is zo liberaal, zo vriendelijk. Wat we ook willen: ye yathā māṁ prapadyante (BG 4.11), Kṛṣṇa zal je het geven. Dus om iets van Kṛṣṇa te nemen ... Zoals de christenen bidden: "O God, geef ons ons dagelijks brood." Is het dus een heel moeilijke taak voor Kṛṣṇa om ons dagelijks te geven ...? Hij geeft al. Hij geeft dagelijks brood aan iedereen.

Dus dit is niet de manier van bidden. Hun manier van bidden ... Zoals Caitanya Mahāprabhu zei: mama janmani janmanīśvare bhavatād bhaktir ahaitukī tvayi (CC Antya 20.29, Śikṣāṣṭaka 4). Dit is bidden. We hoeven nergens om te vragen. Kṛṣṇa, God, heeft een ruime regeling getroffen voor ons onderhoud. Pūrṇasya pūrṇam ādāya pūrṇam evāvaśiṣyate (ISO Invocation). Maar het wordt beperkt door de natuur als we zondig zijn. We worden atheïsten. We worden demonen. Dan wordt de bevoorrading beperkt. Dan huilen we: "O, er is geen regen. Er is geen dit, geen ..." Dat is de beperking door de natuur. Maar vanuit God's regeling is er voldoende voedsel voor iedereen. Eko bahūnāṁ vidadhāti kāmān (Kaṭha Upaniṣad 2.2.13). Hij verstrekt aan iedereen.

Dus zolang we een klein beetje materiële verlangens hebben om ons plan uit te voeren, dan moeten we een materieel lichaam accepteren, en dat heet janma. Buiten dat heeft het levende wezen geen geboorte en dood. Nu, deze janma en mṛtyu ... De levende wezens worden vergeleken met de vonken en de Allerhoogste Heer als het grote vuur. Dus het grote vuur, dat is de vergelijking. En de kleine vonkjes, beiden zijn vuur. Maar soms vallen de vonken uit het grote vuur naar beneden. Dat is onze neergang. Neergang betekent dat we in de materiële wereld komen. Waarom? Alleen om te genieten, om Kṛṣṇa te imiteren. Kṛṣṇa is de allerhoogste genieter. Dus wij zijn dienaren. Soms ... Het is natuurlijk. De dienaar verlangt dat: "Als ik kon genieten zoals de meester." Dus wanneer dit gevoel of dat voorstel komt, dat wordt māyā genoemd. Omdat we de genieter niet kunnen zijn. Dit is onjuist. Als ik denk dat ik de genieter kan worden, zelfs in deze materiële wereld, de zogenaamde ... Iedereen probeert genieter te worden. En de laatste valstrik van genieter betekent dat men denkt dat: "Nu zal ik God worden." Dit is de laatste valstrik. Eerst wil ik manager of eigenaar worden. Dan premier. Dan dit en dat. En wanneer alles mislukt is, dan denkt men: "Nu zal ik God worden." Dat betekent dat dezelfde neiging om meester te worden, om Kṛṣṇa te imiteren, er nog is.