NL/Prabhupada 0610 - Tenzij iemand de institutie van Varna en Asrama accepteert, is hij geen mens



Lecture on BG 7.1 -- Calcutta, January 27, 1973

Als je Kṛṣṇa of God wilt leren kennen via het speculatieve proces, niet alleen voor één jaar, twee jaar ... Panthās tu koṭi-śata-vatsara-sampragamyo vāyor athāpi. Geen mentale speculatie, maar met het vliegtuig vliegend met de snelheid van vāyu, of lucht, of de geest, de snelheid van de geest, nog steeds kan je na vele tientallen miljoenen jaren vliegen het niet bereiken. Nog steeds blijft het avicintya, onvoorstelbaar. Maar als je dit proces van kṛṣṇa-yoga of bhakti-yoga opneemt dan kan je heel gemakkelijk bewust van Kṛṣṇa worden. Bhaktyā mām abhijānāti yāvān yaś cāsmi tattvataḥ (BG 18.55). Om Kṛṣṇa oppervlakkig te begrijpen is niet voldoende. Dat is ook goed, maar je moet tattvataḥ hebben, wat Kṛṣṇa werkelijk is. Die kennis kan worden bereikt - bhaktyā, door deze kṛṣṇa-yoga. Anders;

manuṣyāṇāṁ sahasreṣu
kaścid yatati siddhaye
yatatām api siddhānāṁ
kaścin māṁ vetti tattvataḥ
(BG 7.3)

Er zijn zo veel mensen over de hele wereld. De meesten zijn net als dieren - zonder cultuur. Want volgens onze Vedische cultuur; tenzij iemand de institutie van varṇa en āśrama accepteert is hij geen mens. Hij wordt niet geaccepteerd. Dus daarom zegt Kṛṣṇa: manuṣyāṇāṁ sahasreṣu. Wie aanvaardt deze varṇāśrama? Nee. Chaotische toestand. Dus in die chaotische toestand kan je niet begrijpen wat God is, wat Kṛṣṇa is. Daarom zegt Kṛṣṇa: manuṣyāṇāṁ sahasreṣu. Van vele duizenden en miljoenen mensen, neemt er één het wetenschappelijk instituut van varṇāśrama-dharma. Dat betekent strikte volgelingen van de Veda's. Van deze mensen die de Vedische principes volgen zijn de meeste gehecht aan karma-kāṇḍa, rituele ceremonies. Dus van de vele miljoenen mensen die met rituele ceremonies bezig zijn wordt er één gevorderd in kennis. Dat heten jñānī's of speculatieve filosofen. Geen karmī's maar jñānī's. Dus van de vele miljoenen van zulke jñānī's wordt er één mukta, bevrijd. Brahma-bhūtaḥ prasannātmā na śocati na kāṅkṣati (BG 18.54). Dit is de bevrijde fase.

Iemand die een Brahman gerealiseerde ziel is heeft niets te klagen en niets te verlangen. Want in de karmī fase hebben we twee ziektes; verlangen en klagen. Wat je ook hebt, als het verloren is dan klaag je. "Oh, ik heb dit en dat en nu is het verloren." En alles dat we niet bezitten, daar verlangen we naar. Dus om het te bezitten, we verlangen, we werken zo hard. En als het verloren is dan klagen en huilen we weer. Dit is de karmī fase. Dus brahma-bhūtaḥ fase. Jñāna fase betekent dat hij niet meer klaagt of verlangt. Prasannātmā. "Oh ik ben, ahaṁ brahmāsmi. Wat heb ik met dit lichaam te maken? Mijn taak is om transcendentale kennis te vergaren; brahma-jñāna." Dus in die fase; brahma-bhūtaḥ prasannātmā na śocati na kāṅkṣati samaḥ sarveṣu bhūteṣu (BG 18.54). Dat is de test. Hij klaagt niet. Hij heeft geen verlangen. En hij behandelt iedereen gelijk. Paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ.

vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ
(BG 5.18)

Hij maakt geen onderscheid. Dus als men zich daar bevindt, dan; mad-bhaktiṁ labhate parām (BG 18.54), dan komt hij op het toegewijde niveau. En als hij op het toegewijde niveau komt; bhaktyā mām abhijānāti yāvān yaś cāsmi tattvataḥ (BG 18.55), dan is hij in staat.