NL/Prabhupada 0630 - Er is geen reden tot treuren want de ziel blijft bestaan



Lecture on BG 2.28 -- London, August 30, 1973

Pradyumna: Vertaling: "Alle geschapen wezens zijn aanvankelijk ongemanifesteerd, in hun tussen-toestand zijn ze gemanifesteerd en wanneer ze worden vernietigd zijn ze opnieuw ongemanifesteerd. Wat valt er dus te treuren?

Prabhupāda: Dus de ziel is eeuwig. Dus er is niets, geen reden tot treuren, want de ziel blijft bestaan. Zelfs als het lichaam is vernietigd is er geen reden tot treuren. En degenen die dat niet geloven: "Er is geen ziel, alles was leegte in het begin." Dus in het begin was er leegte en in het midden is het gemanifesteerd. Dan is het weer leegte. Dus leegte naar leegte, wat valt er te treuren? Dit is het argument dat Kṛṣṇa geeft. Op beide manieren kan je niet treuren. Dan?

Pradyumna: (commentaar) "Maar zelfs als we, alleen om te argumenteren, de atheïstische theorie accepteren, dan is er nog steeds geen reden om te treuren. Afgescheiden van het afzonderlijk bestaan ​​van de ziel blijven de materiële elementen ongemanifesteerd voor de schepping. Vanuit deze subtiele toestand van het ongemanifesteerde komt de manifestatie. Net als uit ether de lucht wordt gegenereerd, uit lucht wordt vuur gegenereerd, uit vuur wordt water gegenereerd en uit water wordt aarde gemanifesteerd. Uit de aarde worden vele variëteiten van manifestaties ..."

Prabhupāda: Dit is het proces van de schepping. Uit ether, dan de hemel, dan lucht, dan vuur, dan water, dan aarde. Dit is het scheppingsproces. Ja.

Pradyumna: "Neem bijvoorbeeld een grote wolkenkrabber gemanifesteerd uit de aarde. Wanneer het wordt gedemonteerd, de manifestatie wordt weer ongemanifesteerd en blijft als atomen in het eindstadium. De wet van behoud van energie blijft, maar in de loop van de tijd worden dingen gemanifesteerd en ongemanifesteerd. Dat is het verschil. Wat voor reden is er dan om te treuren hetzij in het stadium van manifestatie of ongemanifesteerd? Op de een of andere manier, zelfs in het ongemanifesteerde stadium zijn de dingen niet verloren. Zowel in het begin en aan het einde blijven alle elementen ongemanifesteerd, en alleen in het midden zijn ze gemanifesteerd, en dit maakt geen echt materieel verschil. En als we de Vedische conclusie accepteren zoals in de Bhagavad-gītā staat; antavanta ime dehāḥ (BG 2.18), dat deze materiële lichamen vergankelijk zijn na verloop van tijd; nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ (BG 2.18), maar dat de ziel eeuwig is, dan moeten we altijd onthouden dat het lichaam als een kledingstuk is. Dus waarom treuren over het verwisselen van een kledingstuk? Het materiële lichaam heeft geen feitelijk bestaan ​​in relatie tot de eeuwige ziel. Het is zoiets als een droom. In een droom kunnen we denken aan vliegen in de lucht of op een wagen zitten als een koning. Maar als we wakker worden kunnen we zien dat we niet in de lucht zijn noch op een wagen zitten. De Vedische wijsheid moedigt zelfrealisatie op basis van het niet-bestaan ​​van het materiële lichaam. Daarom, in beide gevallen, of men gelooft in het bestaan ​​van de ziel of dat men niet gelooft in het bestaan ​​van de ziel, is er geen reden tot treuren voor het verlies van het lichaam."