NL/Prabhupada 0913 - Krishna heeft geen verleden, heden en toekomst. Daarom is Hij eeuwig



730420 - Lecture SB 01.08.28 - Los Angeles

Dus deze bevrijding is beschikbaar voor iedereen. Samaṁ carantam (SB 1.8.28). Kṛṣṇa zegt niet dat: "Jij komt bij Mij. Jij wordt bevrijd." Nee, Hij staat voor iedereen open. Hij zegt; sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja (BG 18.66). Hij praat tegen iedereen. Hij praat niet alleen tegen Arjuna. Hij praat tegen iedereen. De Bhagavad-gītā wordt niet alleen voor Arjuna gesproken. Arjuna is als het doel. Maar die wordt gesproken voor iedereen, voor alle mensen. Dus men moet daarvan profiteren. Samaṁ carantam (SB 1.8.28). Hij is niet partijdig dat: "Jij wordt ..."

Net als de zonneschijn. De zonneschijn is niet partijdig dat: "Hier is een arm mens, hier is een lage klasse mens, hier is een varken. Ik zal mijn stralen daar niet laten schijnen." Nee, de zon is onpartijdig. Je moet daar je voordeel mee doen. De zonneschijn is beschikbaar maar als je je deur sluit, als je jezelf in luchtdichte duisternis wilt houden, dat is je eigen zaak.

Net zo is Kṛṣṇa overal. Kṛṣṇa is er voor iedereen. Kṛṣṇa staat klaar om je te accepteren zodra je je overgeeft. Samaṁ carantam (SB 1.8.28). Er is geen beperking. Kṛṣṇa zegt; māṁ hi pārtha vyapāśritya ye 'pi syuḥ pāpa-yonayaḥ (BG 9.32). Ze maken onderscheid dat dit is lagere klasse en dit is hogere klasse. Dus Kṛṣṇa zegt: "Zelfs de zogenaamde lagere klasse, het maakt niet uit, als hij naar Mij komt dan is hij geschikt om terug naar huis, terug naar God, te gaan." Samaṁ carantam (SB 1.8.28).

En Hij is de eeuwige tijd. Alles gebeurt binnen de tijd. Onze tijdsberekening is verleden, heden en toekomst. Dit is relatief. Dat bespraken we laatst. Dit verleden, heden en toekomst zijn relatieve begrippen. Voor een klein insect is verleden, heden en toekomst anders dan mijn verleden, heden en toekomst. Relatief begrip. Net zo is Brahmā's verleden, heden en toekomst anders dan mijn verleden, heden en toekomst. Maar Kṛṣṇa heeft geen verleden, heden en toekomst. Daarom is Hij eeuwig. Wij hebben verleden, heden en toekomst omdat we dit lichaam verruilen. Nu hebben we dit lichaam, het heeft een datum. Op die en die datum ben ik geboren bij mijn vader en moeder. Nu zal dit lichaam voor een bepaalde tijd blijven. Het zal groeien. Het zal wat bijproducten leveren. Dan zal het oud worden. Dan slinken en dan verdwijnen, klaar. Dit lichaam is er niet meer. Je neemt een ander lichaam. Dit lichaam is op. De geschiedenis van dit lichaam, verleden, heden en toekomst is over. Je neemt een ander lichaam. Je verleden, heden en toekomst begint weer opnieuw. Maar Kṛṣṇa heeft geen verleden, heden en toekomst omdat Hij zijn lichaam niet verwisseld. Dat is het verschil tussen onszelf en Kṛṣṇa.

Net zoals Kṛṣṇa tegen Arjuna zei: "In het verleden vertelde ik deze Bhagavad-gītā filosofie aan de zonnegod." Dus Arjuna kon het niet geloven. Arjuna wist alles, maar om ons te onderwijzen stelde hij de vraag dat: 'Kṛṣṇa, wij zijn tijdsgenoten, we zijn praktisch op dezelfde tijd geboren. Hoe kan ik geloven dat U deze filosofie tegen de zonnegod sprak?" En het antwoord was: "Mijn beste Arjuna, jij was daar ook aanwezig maar jij bent het vergeten. Ik ben het niet vergeten. Dat is het verschil." Verleden, heden en toekomst is voor mensen die vergeten. Maar voor wie niet vergeet, die eeuwig blijft, is er geen verleden, heden en toekomst.

Daarom spreekt Kuntī Kṛṣṇa aan met eeuwig. Manye tvāṁ kālam (SB 1.8.28). En omdat Hij eeuwig is, īśānam (SB 1.8.28), is Hij almachtig. Kuntī zegt manye: "Ik denk ..." Door de manier van optreden van Kṛṣṇa kon ze begrijpen dat Kṛṣṇa eeuwig is, Kṛṣṇa is de Allerhoogste Heerser. Anādi-nidhanam (SB 1.8.28). Er is geen begin en er is geen einde. Daarom vibhum (SB 1.8.28).