NL/BG 10.34: Difference between revisions
(Bhagavad-gita Compile Form edit) |
(Vanibot #0019: LinkReviser - Revised links and redirected them to the de facto address when redirect exists) |
||
Line 2: | Line 2: | ||
<div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 10| Hoofdstuk 10: De volheid van de Absolute]]'''</div> | <div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 10| Hoofdstuk 10: De volheid van de Absolute]]'''</div> | ||
<div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 10.33| BG 10.33]] '''[[NL/BG 10.33|BG 10.33]] - [[NL/BG 10.35|BG 10.35]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 10.35| BG 10.35]]</div> | <div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 10.33| BG 10.33]] '''[[NL/BG 10.33|BG 10.33]] - [[NL/BG 10.35|BG 10.35]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 10.35| BG 10.35]]</div> | ||
{{ | {{RandomImage|Dutch}} | ||
==== VERS 34 ==== | ==== VERS 34 ==== | ||
<div class="devanagari"> | |||
:मृत्युः सर्वहरश्चाहमुद्भवश्च भविष्यताम् । | |||
:कीर्तिः श्रीर्वाक्च नारीणां स्मृतिर्मेधा धृतिः क्षमा ॥३४॥ | |||
</div> | |||
<div class="verse"> | <div class="verse"> | ||
: | :mṛtyuḥ sarva-haraś cāham | ||
: | :udbhavaś ca bhaviṣyatām | ||
:kīrtiḥ śrīr vāk ca nārīṇāṁ | |||
:smṛtir medhā dhṛtiḥ kṣamā | |||
</div> | </div> | ||
Line 15: | Line 21: | ||
<div class="synonyms"> | <div class="synonyms"> | ||
mṛtyuḥ — dood; sarva-haraḥ — allesverslindende; ca — ook; aham — Ik ben; udbhavaḥ — ontstaan; ca — en; bhaviṣyatām — van toekomstige manifestaties; kīrtiḥ — roem; śrīḥ — rijkdom of schoonheid; vāk — welsprekendheid; ca — en; nārīṇām — onder de vrouwen; smṛtiḥ — geheugen; medhā — intelligentie; dhṛtiḥ — standvastigheid; kṣamā — geduld. | ''mṛtyuḥ'' — dood; ''sarva-haraḥ'' — allesverslindende; ''ca'' — ook; ''aham'' — Ik ben; ''udbhavaḥ'' — ontstaan; ''ca'' — en; ''bhaviṣyatām'' — van toekomstige manifestaties; ''kīrtiḥ'' — roem; ''śrīḥ'' — rijkdom of schoonheid; ''vāk'' — welsprekendheid; ''ca'' — en; ''nārīṇām'' — onder de vrouwen; ''smṛtiḥ'' — geheugen; ''medhā'' — intelligentie; ''dhṛtiḥ'' — standvastigheid; ''kṣamā'' — geduld. | ||
</div> | </div> | ||
Line 29: | Line 35: | ||
Vanaf het moment dat we geboren worden, sterven we ieder ogenblik. De dood verslindt ieder levend wezen op ieder moment, maar de genadeslag is de dood zelf. Die dood is Kṛṣṇa. Tijdens hun ontwikkelingsgang ondergaan levende wezens zes primaire veranderingen: ze worden geboren, ze groeien, ze houden zich in stand, ze planten zich voort, ze verzwakken en uiteindelijk verdwijnen ze. Van deze veranderingen is de eerste de verlossing uit de baarmoeder en dat is Kṛṣṇa. De eerste verandering — de geboorte — is het begin van alle toekomstige activiteiten. | Vanaf het moment dat we geboren worden, sterven we ieder ogenblik. De dood verslindt ieder levend wezen op ieder moment, maar de genadeslag is de dood zelf. Die dood is Kṛṣṇa. Tijdens hun ontwikkelingsgang ondergaan levende wezens zes primaire veranderingen: ze worden geboren, ze groeien, ze houden zich in stand, ze planten zich voort, ze verzwakken en uiteindelijk verdwijnen ze. Van deze veranderingen is de eerste de verlossing uit de baarmoeder en dat is Kṛṣṇa. De eerste verandering — de geboorte — is het begin van alle toekomstige activiteiten. | ||
De zeven opgesomde talenten — roem, geluk, welsprekendheid, geheugen, intelligentie, standvastigheid en geduld — zijn grammaticaal vrouwelijk. Als men al deze talenten, of enkele van hen, bezit, wordt men roemrijk. Wanneer iemand bekendstaat als rechtvaardig, dan maakt hem dat roemrijk. Het Sanskriet is een perfecte taal en daarom heel roemrijk. Wanneer iemand een bepaald onderwerp kan onthouden na het bestudeerd te hebben, dan heeft hij een goed geheugen of smṛti. En het vermogen niet alleen veel boeken over verschillende onderwerpen te lezen, maar ze ook te begrijpen en ze toe te passen wanneer dat nodig is, is een ander talent, namelijk intelligentie (medhā). Het vermogen om onevenwichtigheid te overwinnen wordt vastberadenheid of standvastigheid genoemd (dhṛti). En wanneer iemand volledig gekwalificeerd is, maar toch nederig en zachtmoedig blijft en in staat is om zowel tijdens verdriet als tijdens de extase van geluk evenwichtig te blijven, dan heeft hij het talent dat geduld wordt genoemd (kṣamā). | De zeven opgesomde talenten — roem, geluk, welsprekendheid, geheugen, intelligentie, standvastigheid en geduld — zijn grammaticaal vrouwelijk. Als men al deze talenten, of enkele van hen, bezit, wordt men roemrijk. Wanneer iemand bekendstaat als rechtvaardig, dan maakt hem dat roemrijk. Het Sanskriet is een perfecte taal en daarom heel roemrijk. Wanneer iemand een bepaald onderwerp kan onthouden na het bestudeerd te hebben, dan heeft hij een goed geheugen of ''smṛti''. En het vermogen niet alleen veel boeken over verschillende onderwerpen te lezen, maar ze ook te begrijpen en ze toe te passen wanneer dat nodig is, is een ander talent, namelijk intelligentie (''medhā''). Het vermogen om onevenwichtigheid te overwinnen wordt vastberadenheid of standvastigheid genoemd (''dhṛti''). En wanneer iemand volledig gekwalificeerd is, maar toch nederig en zachtmoedig blijft en in staat is om zowel tijdens verdriet als tijdens de extase van geluk evenwichtig te blijven, dan heeft hij het talent dat geduld wordt genoemd (''kṣamā''). | ||
</div> | </div> | ||
Latest revision as of 11:40, 28 June 2018
VERS 34
- मृत्युः सर्वहरश्चाहमुद्भवश्च भविष्यताम् ।
- कीर्तिः श्रीर्वाक्च नारीणां स्मृतिर्मेधा धृतिः क्षमा ॥३४॥
- mṛtyuḥ sarva-haraś cāham
- udbhavaś ca bhaviṣyatām
- kīrtiḥ śrīr vāk ca nārīṇāṁ
- smṛtir medhā dhṛtiḥ kṣamā
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
mṛtyuḥ — dood; sarva-haraḥ — allesverslindende; ca — ook; aham — Ik ben; udbhavaḥ — ontstaan; ca — en; bhaviṣyatām — van toekomstige manifestaties; kīrtiḥ — roem; śrīḥ — rijkdom of schoonheid; vāk — welsprekendheid; ca — en; nārīṇām — onder de vrouwen; smṛtiḥ — geheugen; medhā — intelligentie; dhṛtiḥ — standvastigheid; kṣamā — geduld.
VERTALING
Ik ben de allesverslindende dood en de voortbrenger van al wat komen zal. Onder vrouwen ben Ik Kīrti (roem), Śrī (geluk), Vāk (welsprekendheid), Smṛti (geheugen), Medhā (intelligentie), Dhṛti (standvastigheid) en Kṣamā (geduld).
COMMENTAAR
Vanaf het moment dat we geboren worden, sterven we ieder ogenblik. De dood verslindt ieder levend wezen op ieder moment, maar de genadeslag is de dood zelf. Die dood is Kṛṣṇa. Tijdens hun ontwikkelingsgang ondergaan levende wezens zes primaire veranderingen: ze worden geboren, ze groeien, ze houden zich in stand, ze planten zich voort, ze verzwakken en uiteindelijk verdwijnen ze. Van deze veranderingen is de eerste de verlossing uit de baarmoeder en dat is Kṛṣṇa. De eerste verandering — de geboorte — is het begin van alle toekomstige activiteiten.
De zeven opgesomde talenten — roem, geluk, welsprekendheid, geheugen, intelligentie, standvastigheid en geduld — zijn grammaticaal vrouwelijk. Als men al deze talenten, of enkele van hen, bezit, wordt men roemrijk. Wanneer iemand bekendstaat als rechtvaardig, dan maakt hem dat roemrijk. Het Sanskriet is een perfecte taal en daarom heel roemrijk. Wanneer iemand een bepaald onderwerp kan onthouden na het bestudeerd te hebben, dan heeft hij een goed geheugen of smṛti. En het vermogen niet alleen veel boeken over verschillende onderwerpen te lezen, maar ze ook te begrijpen en ze toe te passen wanneer dat nodig is, is een ander talent, namelijk intelligentie (medhā). Het vermogen om onevenwichtigheid te overwinnen wordt vastberadenheid of standvastigheid genoemd (dhṛti). En wanneer iemand volledig gekwalificeerd is, maar toch nederig en zachtmoedig blijft en in staat is om zowel tijdens verdriet als tijdens de extase van geluk evenwichtig te blijven, dan heeft hij het talent dat geduld wordt genoemd (kṣamā).