NL/BG 12.18-19: Difference between revisions

(Bhagavad-gita Compile Form edit)
 
(Vanibot #0019: LinkReviser - Revised links and redirected them to the de facto address when redirect exists)
 
Line 2: Line 2:
<div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 12| Hoofdstuk 12: Devotionele dienst]]'''</div>
<div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 12| Hoofdstuk 12: Devotionele dienst]]'''</div>
<div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 12.17| BG 12.17]] '''[[NL/BG 12.17|BG 12.17]] - [[NL/BG 12.20|BG 12.20]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 12.20| BG 12.20]]</div>
<div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 12.17| BG 12.17]] '''[[NL/BG 12.17|BG 12.17]] - [[NL/BG 12.20|BG 12.20]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 12.20| BG 12.20]]</div>
{{RandomImageRU}}
{{RandomImage|Dutch}}


==== VERS 18-19 ====
==== VERS 18-19 ====
<div class="devanagari">
:समः शत्रौ च मित्रे च तथा मानापमानयोः ।
:शीतोष्णसुखदुःखेषु समः सङ्गविवर्जितः ॥१८॥
:तुल्यनिन्दास्तुतिर्मौनी सन्तुष्टो येन केनचित् ।
:अनिकेतः स्थिरमतिर्भक्तिमान्मे प्रियो नरः ॥१९॥
</div>


<div class="verse">
<div class="verse">
:''samaḥ śatrau ca mitre ca, tathā mānāpamānayoḥ''
:samaḥ śatrau ca mitre ca
:''śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu, samaḥ saṅga-vivarjitaḥ''
:tathā mānāpamānayoḥ
:''tulya-nindā-stutir maunī, santuṣṭo yena kenacit''
:śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
:''aniketaḥ sthira-matir, bhaktimān me priyo naraḥ''
:samaḥ saṅga-vivarjitaḥ


:tulya-nindā-stutir maunī
:santuṣṭo yena kenacit
:aniketaḥ sthira-matir
:bhaktimān me priyo naraḥ
</div>
</div>


Line 17: Line 29:


<div class="synonyms">
<div class="synonyms">
samaḥ — gelijk; śatrau — tegenover een vijand; ca — ook; mitre — tegenover een vriend; ca — ook; tathā — zo; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande; śīta — in kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en ellende; samaḥ — gelijkmoedig; saṅga-vivarjitaḥ — vrij van alle omgang; tulya — gelijk; nindā — belastering; stutiḥ — en verheerlijking; maunī — zwijgzaam; santuṣṭaḥ — tevreden; yena kenacit — met alles; aniketaḥ — geen verblijfplaats hebbend; sthira — gegrond; matiḥ — vastberadenheid; bhakti-mān — vol devotie bezig; me — Mij; priyaḥ — dierbaar; naraḥ — een mens.
''samaḥ'' — gelijk; ''śatrau'' — tegenover een vijand; ''ca'' — ook; ''mitre'' — tegenover een vriend; ''ca'' — ook; ''tathā'' — zo; ''māna'' — in eer; ''apamānayoḥ'' — en schande; ''śīta'' — in kou; ''uṣṇa'' — hitte; ''sukha'' — geluk; ''duḥkheṣu'' — en ellende; ''samaḥ'' — gelijkmoedig; ''saṅga-vivarjitaḥ'' — vrij van alle omgang; ''tulya'' — gelijk; ''nindā'' — belastering; ''stutiḥ'' — en verheerlijking; ''maunī'' — zwijgzaam; ''santuṣṭaḥ'' — tevreden; ''yena kenacit'' — met alles; ''aniketaḥ'' — geen verblijfplaats hebbend; ''sthira'' — gegrond; ''matiḥ'' — vastberadenheid; ''bhakti-mān'' — vol devotie bezig; ''me'' — Mij; ''priyaḥ'' — dierbaar; ''naraḥ'' — een mens.
</div>
</div>


Line 31: Line 43:
Een toegewijde is altijd vrij van verkeerd gezelschap. Soms wordt iemand geprezen en soms wordt iemand honend bespot; dat is de aard van de menselijke samenleving. Maar een toegewijde is altijd onaangedaan door onnatuurlijke eer en schande, verdriet of geluk. Hij is heel geduldig. Hij spreekt over niets anders dan onderwerpen die met Kṛṣṇa te maken hebben; daarom wordt hij zwijgzaam genoemd. Zwijgzaam zijn betekent niet dat men niet mag spreken. Zwijgzaam betekent dat men geen onzin moet spreken. Men moet alleen over essentiële dingen spreken en een toegewijde spreekt op de wezenlijkste manier wanneer hij in het belang van de Allerhoogste Heer spreekt. Een toegewijde is in alle omstandigheden gelukkig; soms krijgt hij heel smakelijk voedsel en soms ook niet, maar hij is tevreden. Hij geeft ook niets om faciliteiten voor zijn verblijf. Soms kan het zijn dat hij onder een boom leeft en soms gebeurt het dat hij in een vorstelijk gebouw woont; hij voelt zich door geen van beide aangetrokken. Hij wordt standvastig genoemd, omdat hij gegrond is in zijn vastberadenheid en kennis.
Een toegewijde is altijd vrij van verkeerd gezelschap. Soms wordt iemand geprezen en soms wordt iemand honend bespot; dat is de aard van de menselijke samenleving. Maar een toegewijde is altijd onaangedaan door onnatuurlijke eer en schande, verdriet of geluk. Hij is heel geduldig. Hij spreekt over niets anders dan onderwerpen die met Kṛṣṇa te maken hebben; daarom wordt hij zwijgzaam genoemd. Zwijgzaam zijn betekent niet dat men niet mag spreken. Zwijgzaam betekent dat men geen onzin moet spreken. Men moet alleen over essentiële dingen spreken en een toegewijde spreekt op de wezenlijkste manier wanneer hij in het belang van de Allerhoogste Heer spreekt. Een toegewijde is in alle omstandigheden gelukkig; soms krijgt hij heel smakelijk voedsel en soms ook niet, maar hij is tevreden. Hij geeft ook niets om faciliteiten voor zijn verblijf. Soms kan het zijn dat hij onder een boom leeft en soms gebeurt het dat hij in een vorstelijk gebouw woont; hij voelt zich door geen van beide aangetrokken. Hij wordt standvastig genoemd, omdat hij gegrond is in zijn vastberadenheid en kennis.


In de beschrijvingen van de eigenschappen van een toegewijde komen we soms herhalingen tegen, maar dit is alleen om te benadrukken dat een toegewijde al deze eigenschappen moet verwerven. Zonder goede eigenschappen kan men geen zuivere toegewijde zijn. Harāv abhaktasya kuto mahad-guṇāḥ: wie geen toegewijde is, heeft geen goede eigenschappen. Wie erkend wil worden als een goede toegewijde, moet de juiste eigenschappen ontwikkelen. Natuurlijk hoeft hij geen grote inspanningen te verrichten om deze eigenschappen op andere manieren te verwerven, want zijn Kṛṣṇa-bewuste bezigheden en devotionele dienst helpen hem deze vanzelf te ontwikkelen.
In de beschrijvingen van de eigenschappen van een toegewijde komen we soms herhalingen tegen, maar dit is alleen om te benadrukken dat een toegewijde al deze eigenschappen moet verwerven. Zonder goede eigenschappen kan men geen zuivere toegewijde zijn. ''Harāv abhaktasya kuto mahad-guṇāḥ'': wie geen toegewijde is, heeft geen goede eigenschappen. Wie erkend wil worden als een goede toegewijde, moet de juiste eigenschappen ontwikkelen. Natuurlijk hoeft hij geen grote inspanningen te verrichten om deze eigenschappen op andere manieren te verwerven, want zijn Kṛṣṇa-bewuste bezigheden en devotionele dienst helpen hem deze vanzelf te ontwikkelen.
</div>
</div>



Latest revision as of 11:53, 28 June 2018

Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda


VERS 18-19

समः शत्रौ च मित्रे च तथा मानापमानयोः ।
शीतोष्णसुखदुःखेषु समः सङ्गविवर्जितः ॥१८॥
तुल्यनिन्दास्तुतिर्मौनी सन्तुष्टो येन केनचित् ।
अनिकेतः स्थिरमतिर्भक्तिमान्मे प्रियो नरः ॥१९॥
samaḥ śatrau ca mitre ca
tathā mānāpamānayoḥ
śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
samaḥ saṅga-vivarjitaḥ
tulya-nindā-stutir maunī
santuṣṭo yena kenacit
aniketaḥ sthira-matir
bhaktimān me priyo naraḥ

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

samaḥ — gelijk; śatrau — tegenover een vijand; ca — ook; mitre — tegenover een vriend; ca — ook; tathā — zo; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande; śīta — in kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en ellende; samaḥ — gelijkmoedig; saṅga-vivarjitaḥ — vrij van alle omgang; tulya — gelijk; nindā — belastering; stutiḥ — en verheerlijking; maunī — zwijgzaam; santuṣṭaḥ — tevreden; yena kenacit — met alles; aniketaḥ — geen verblijfplaats hebbend; sthira — gegrond; matiḥ — vastberadenheid; bhakti-mān — vol devotie bezig; me — Mij; priyaḥ — dierbaar; naraḥ — een mens.

VERTALING

Hij die onpartijdig is ten opzichte van vriend en vijand, die onaangedaan is door eer en schande, hitte en kou, geluk en ellende, roem en beruchtheid, die altijd vrij is van slecht gezelschap, die altijd zwijgzaam is en tevreden met alles, die geen vaste verblijfplaats heeft, die gegrond is in kennis en bezig is met devotionele dienst aan Mij — zo iemand is Me zeer dierbaar.

COMMENTAAR

Een toegewijde is altijd vrij van verkeerd gezelschap. Soms wordt iemand geprezen en soms wordt iemand honend bespot; dat is de aard van de menselijke samenleving. Maar een toegewijde is altijd onaangedaan door onnatuurlijke eer en schande, verdriet of geluk. Hij is heel geduldig. Hij spreekt over niets anders dan onderwerpen die met Kṛṣṇa te maken hebben; daarom wordt hij zwijgzaam genoemd. Zwijgzaam zijn betekent niet dat men niet mag spreken. Zwijgzaam betekent dat men geen onzin moet spreken. Men moet alleen over essentiële dingen spreken en een toegewijde spreekt op de wezenlijkste manier wanneer hij in het belang van de Allerhoogste Heer spreekt. Een toegewijde is in alle omstandigheden gelukkig; soms krijgt hij heel smakelijk voedsel en soms ook niet, maar hij is tevreden. Hij geeft ook niets om faciliteiten voor zijn verblijf. Soms kan het zijn dat hij onder een boom leeft en soms gebeurt het dat hij in een vorstelijk gebouw woont; hij voelt zich door geen van beide aangetrokken. Hij wordt standvastig genoemd, omdat hij gegrond is in zijn vastberadenheid en kennis.

In de beschrijvingen van de eigenschappen van een toegewijde komen we soms herhalingen tegen, maar dit is alleen om te benadrukken dat een toegewijde al deze eigenschappen moet verwerven. Zonder goede eigenschappen kan men geen zuivere toegewijde zijn. Harāv abhaktasya kuto mahad-guṇāḥ: wie geen toegewijde is, heeft geen goede eigenschappen. Wie erkend wil worden als een goede toegewijde, moet de juiste eigenschappen ontwikkelen. Natuurlijk hoeft hij geen grote inspanningen te verrichten om deze eigenschappen op andere manieren te verwerven, want zijn Kṛṣṇa-bewuste bezigheden en devotionele dienst helpen hem deze vanzelf te ontwikkelen.