NL/BG 3.41

Revision as of 12:48, 28 June 2018 by Vanibot (talk | contribs) (Vanibot #0019: LinkReviser - Revised links and redirected them to the de facto address when redirect exists)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda


VERS 41

तस्मात्त्वमिन्द्रियाण्यादौ नियम्य भरतर्षभ ।
पाप्मानं प्रजहि ह्येनं ज्ञानविज्ञाननाशनम् ॥४१॥
tasmāt tvam indriyāṇy ādau
niyamya bharatarṣabha
pāpmānaṁ prajahi hy enaṁ
jñāna-vijñāna-nāśanam

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

tasmāt — daarom; tvam — je; indriyāṇi — zintuigen; ādau — in het begin; ni-yamya — door te reguleren; bharata-ṛṣabha — o beste onder de afstammelingen van Bharata; pāpmānam — het grote symbool van zonde; prajahi — bedwing; hi — zeker; enam — deze; jñāna — van kennis; vijñāna — en wetenschappelijke kennis over de zuivere ziel; nāśanam — de vernietiger.

VERTALING

O Arjuna, beste onder de Bhārata’s, bedwing daarom vanaf het begin dit grote symbool van zonde [lust] door de zintuigen te beheersen en dood deze vernietiger van kennis en zelfrealisatie.

COMMENTAAR

De Heer raadde Arjuna aan om de zintuigen vanaf het prille begin te reguleren, zodat hij de grootste, zondige vijand, namelijk lust, zou kunnen verslaan, de vijand die de drang naar zelfrealisatie en de specifieke kennis van het zelf vernietigt. Jñāna verwijst naar de kennis van het verschil tussen zelf en niet-zelf, of met andere woorden, de kennis dat de ziel niet het lichaam is. Vijñāna verwijst naar de specifieke kennis van de wezenlijke positie van de ziel en haar relatie met de Allerhoogste Ziel. In het Śrīmad-Bhāgavatam (2.9.31) wordt dat als volgt uitgelegd:

jñānaṁ parama-guhyaṁ me
yad vijñāna-samanvitam
sa-rahasyaṁ tad-aṅgaṁ ca
gṛhāṇa gaditaṁ mayā

‘Kennis over de ziel en de Superziel is heel vertrouwelijk en mysterieus, maar zulke kennis en specifieke bewustwording kan begrepen worden, wanneer deze samen met hun verschillende aspecten door de Heer Zelf worden uitgelegd.’ De Bhagavad-gītā geeft ons die algemene en specifieke kennis van de ziel. De levende wezens zijn integrerende deeltjes van de Heer en zijn er daarom eenvoudigweg voor bedoeld om Hem te dienen. Dit bewustzijn wordt Kṛṣṇa-bewustzijn genoemd. Vanaf het prilste begin van het leven moet men dit Kṛṣṇa-bewustzijn leren; hierdoor kan men volledig Kṛṣṇa-bewust worden en overeenkomstig handelen.

Lust is niets anders dan een verwrongen weerspiegeling van de liefde voor God die ieder levend wezen van nature heeft. Als iemand vanaf het begin van zijn leven onderwijs heeft gehad in Kṛṣṇa-bewustzijn, dan kan die natuurlijke liefde voor God niet verslechteren tot lust. Ontaardt die liefde voor God toch in lust, dan is het heel moeilijk om terug te keren naar de normale toestand. Maar ondanks dat is Kṛṣṇa-bewustzijn zo sterk, dat zelfs iemand die laat begint, liefde voor God kan ontwikkelen door de regulerende principes van devotionele dienst te volgen. Binnen elk levens-stadium of vanaf het moment dat iemand de noodzaak ervan inziet, kan men beginnen met het reguleren van de zintuigen in Kṛṣṇa-bewustzijn of devotionele dienst aan de Heer en kan men lust veranderen in liefde voor God, het hoogste niveau van volmaaktheid van het menselijk leven.