NL/BG 5.7
VERS 7
- योगयुक्तो विशुद्धात्मा विजितात्मा जितेन्द्रियः ।
- सर्वभूतात्मभूतात्मा कुर्वन्नपि न लिप्यते ॥७॥
- yoga-yukto viśuddhātmā
- vijitātmā jitendriyaḥ
- sarva-bhūtātma-bhūtātmā
- kurvann api na lipyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yoga-yuktaḥ — bezig met devotionele dienst; viśuddha-ātmā — een gezuiverde ziel; vijita-ātmā — zelfbeheerst; jita-indriyaḥ — de zintuigen overwonnen hebbend; sarva-bhūta — met alle levende wezens; ātma-bhūta-ātmā — medelijden hebben; kurvan api — hoewel bezig met activiteiten; na — nooit; lipyate — is verstrikt.
VERTALING
Wie met devotie handelt, een zuivere ziel is en zijn geest en zintuigen beheerst, is iedereen dierbaar en iedereen is hem dierbaar. Hoewel zo’n persoon altijd bezig is, raakt hij nooit verstrikt.
COMMENTAAR
Wie zich door Kṛṣṇa-bewustzijn op het pad van bevrijding bevindt, is ieder levend wezen heel dierbaar en ieder levend wezen is hem dierbaar. Dit komt door zijn Kṛṣṇa-bewustzijn. Zo’n persoon ziet geen enkel ander levend wezen als gescheiden van Kṛṣṇa, zoals de bladeren en takken van een boom niet afzonderlijk van de boom bestaan. Hij weet heel goed dat wanneer hij water op de wortels giet, dit water over alle bladeren en takken verdeeld zal worden of dat door de maag met voedsel te vullen de energie vanzelf over het hele lichaam wordt verspreid.
Omdat iemand die Kṛṣṇa-bewust handelt een dienaar van iedereen is, is hij iedereen heel dierbaar, en omdat iedereen tevreden is over zijn werk, is zijn bewustzijn zuiver. Omdat zijn bewustzijn zuiver is, is zijn geest volledig onder controle en omdat zijn geest onder controle wordt gehouden, worden zijn zintuigen dat ook. Omdat zijn geest altijd op Kṛṣṇa geconcentreerd is, bestaat er geen kans dat hij van Kṛṣṇa wordt afgeleid. Er bestaat evenmin een kans dat hij zijn zintuigen voor iets anders gebruikt dan voor dienst aan de Heer. Hij houdt er niet van om iets anders te horen dan onderwerpen die verband houden met Kṛṣṇa; hij houdt er niet van om iets te eten dat niet aan Kṛṣṇa geofferd is, en hij zal nooit ergens naar toe willen gaan als Kṛṣṇa er niet bij betrokken is. Daarom heeft hij zijn zintuigen onder controle.
Iemand met beheerste zintuigen zal nooit iemand kwaad doen. Men zou nu kunnen vragen: ‘Waarom viel Arjuna (in de strijd) anderen dan aan? Was hij niet Kṛṣṇa-bewust?’ Arjuna was alleen oppervlakkig gezien een aanvaller, want (zoals al in het tweede hoofdstuk is uitgelegd) alle personen die op het slagveld verzameld waren, zouden blijven voortleven als individuen, omdat de ziel niet gedood kan worden. Spiritueel gezien werd niemand op het Slagveld van Kurukṣetra gedood; op bevel van Kṛṣṇa, die persoonlijk aanwezig was, werden alleen hun kleren verwisseld. Toen Arjuna op het slagveld vocht, was hij in werkelijkheid helemaal niet aan het vechten, hij voerde eenvoudig de opdracht van Kṛṣṇa uit in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn. Zo’n persoon is nooit verstrikt in karma voor activiteiten.