NL/BG 1.16-18

Revision as of 18:55, 18 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


TEXTEN 16-18

anantavijayaṁ rājā, kuntī-putro yudhiṣṭhiraḥ
nakulaḥ sahadevaś ca, sughoṣa-maṇipuṣpakau
kāśyaś ca parameṣv-āsaḥ, śikhaṇḍī ca mahā-rathaḥ
dhṛṣṭadyumno virāṭaś ca, sātyakiś cāparājitaḥ
drupado draupadeyāś ca, sarvaśaḥ pṛthivī-pate
saubhadraś ca mahā-bāhuḥ, śaṅkhān dadhmuḥ pṛthak pṛthak

Synoniemen

ananta-vijayam — de hoornschelp genaamd Anantavijaya; rājā — de koning; kuntī-putraḥ — de zoon van Kuntī; yudhiṣṭhiraḥ — Yudhiṣṭhira; nakulaḥ — Nakula; sahadevaḥ — Sahadeva; ca — en; sughoṣa-maṇi-puṣpakau — de hoornschelpen genaamd Sughoṣa en Maṇipuṣpaka; kāśyaḥ — de koning van Kāśī (Vārāṇasī); ca — en; parama-iṣu-āsaḥ — de grote boogschutter; śikhaṇḍī — Śikhaṇḍī; ca — ook; mahā-rathaḥ — iemand die het helemaal alleen tegen duizenden kan opnemen; dhṛṣṭadyumnaḥ — Dhṛṣṭadyumna (de zoon van koning Drupada); virāṭaḥ — Virāṭa (de prins die de Pāṇḍava’s onderdak bood toen ze zich moesten verbergen); ca — ook; sātyakiḥ — Sātyaki (andere naam van Yuyudhāna, de wagenmenner van Heer Kṛṣṇa); ca — en; aparājitaḥ — die nog nooit verslagen was; drupadaḥ — Drupada, de koning van Pāñcāla; draupadeyāḥ — de zonen van Draupadī; ca — ook; sarvaśaḥ — allemaal; pṛthivī-pate — o koning; saubhadraḥ — Abhimanyu, de zoon van Subhadrā; ca — ook; mahā-bāhuḥ — sterkgearmde; śaṅkhān — hoornschelpen; dadhmuḥ — bliezen; pṛthak pṛthak — ieder afzonderlijk.

Vertaling

Koning Yudhiṣṭhira, de zoon van Kuntī, blies op zijn hoornschelp, de Ananta-vijaya, en Nakula en Sahadeva bliezen op de Sughoṣa en de Maṇipuṣpaka. Die grote boogschutter, de koning van Kāśī, de grote strijder Śikhaṇḍī, Dhṛṣṭadyumna,Virāṭa, de onoverwinnelijke Sātyaki, Drupada, de zonen van Draupadī, en anderen, o koning, zoals de sterkgearmde zoon van Subhadrā, bliezen ieder afzonderlijk op hun hoornschelp.

Commentaar

Sañjaya maakte koning Dhṛtarāṣṭra tactvol duidelijk dat het bedriegen van de zonen van Pāṇḍu en de poging om zijn eigen zonen op de troon te zetten onverstandig en niet bepaald bewonderenswaardig was. Alle voortekenen wezen er duidelijk op dat de hele Kuru-dynastie in de grote slag gedood zou worden. Beginnend met Bhīṣma, de voorvader, tot kleinzonen als Abhimanyu en anderen, samen met de koningen van vele naties van de wereld, waren ze allemaal aanwezig en waren ze allemaal gedoemd te sterven. Koning Dhṛtarāṣṭra was de veroorzaker van de hele catastrofe, omdat hij de handelswijze van zijn zonen aanmoedigde.