NL/BG 13.17
VERS 17
- avibhaktaṁ ca bhūteṣu, vibhaktam iva ca sthitam
- bhūta-bhartṛ ca taj jñeyaṁ, grasiṣṇu prabhaviṣṇu ca
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
avibhaktam — onverdeeld; ca — ook; bhūteṣu — in alle levende wezens; vibhaktam — verdeeld; iva — alsof; ca — en; sthitam — gevestigd; bhūta-bhartṛ — die alle levende wezens instandhoudt; ca — en; tat — dat; jñeyam — kan begrepen worden; grasiṣṇu — verslindende; prabhaviṣṇu — ontwikkelende; ca — ook.
VERTALING
Hoewel de Superziel verdeeld lijkt te zijn over alle levende wezens, is Hij nooit verdeeld. Hij blijft één en dezelfde. Hoewel Hij de instandhouder van alle levende wezens is, verslindt Hij ze en doet ze ook allemaal ontstaan.
COMMENTAAR
De Heer is in ieders hart aanwezig als de Superziel. Betekent dit dat Hij daardoor verdeeld is? Nee. In feite is Hij één. Om dit te kunnen begrijpen, wordt het voorbeeld van de zon gegeven: wanneer de zon op haar hoogste punt staat, bevindt ze zich op één plaats. Maar als iemand vijfduizend kilometer in alle richtingen gaat en vraagt ‘Waar is de zon?’, dan zal iedereen hem zeggen dat die boven zijn hoofd brandt. De Vedische literatuur geeft dit voorbeeld om te laten zien dat hoewel de Heer onverdeeld is, het alleen lijkt alsof Hij op een verdeelde manier aanwezig is. De Vedische literatuur stelt ook dat er één Viṣṇu is die door Zijn almacht overal aanwezig is, net zoals de zon aan zoveel personen op zoveel plaatsen tegelijk verschijnt.
Hoewel de Heer de instandhouder van ieder levend wezen is, verslindt Hij op het moment van de vernietiging alles. Dit werd in het elfde hoofdstuk verklaard toen de Heer zei dat Hij gekomen was om alle strijders die op het slagveld van Kurukṣetra waren samengekomen, te verslinden. Hij zei ook dat Hij in de vorm van de tijd alles verslindt. Hij is de vernietiger, de doder van alles en iedereen. Op het moment van de schepping laat Hij iedereen vanuit zijn oorspronkelijke toestand tot ontwikkeling komen en op het moment van de vernietiging verslindt Hij hen. De Vedische hymnen bevestigen dat Hij de oorsprong van alle levende wezens is en de basis van alles. Na de schepping rust alles op Zijn almacht en na de vernietiging keert alles weer in Hem terug en komt daar tot rust. Dit zijn de verklaringen van de Vedische hymnen. Yato vā imāni bhūtāni jāyante yena jātāni jīvanti yat prayanty abhisaṁ-viśanti tad brahma tad vijijñāsasva (Taittirīya Upaniṣad 3.1).