NL/BG 13.4
VERS 4
- tat kṣetraṁ yac ca yādṛk ca, yad-vikāri yataś ca yat
- sa ca yo yat-prabhāvaś ca, tat samāsena me śṛṇu
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tat — dat; kṣetram — veld van activiteiten; yat — wat; ca — ook; yādṛk — zoals het is; ca — ook; yat — wat hebbend; vikāri — veranderingen; yataḥ — waarvandaan; ca — en; yat — wat; saḥ — hij; ca — en; yaḥ — wie; yat — wat hebbend; prabhāvaḥ — invloed; ca — ook; tat — dat; samāsena — in het kort; me — van Mij; śṛṇu — begrijp.
VERTALING
Luister nu alsjeblieft naar Mijn korte beschrijving van dit veld van activiteit en hoe het is samengesteld, welke veranderingen het ondergaat, waar het vandaan komt, wie die kenner van het veld van activiteiten is en welke invloed hij erop uitoefent.
COMMENTAAR
De Heer beschrijft het veld van activiteiten en de kenner van het veld van activiteiten in hun constitutionele toestand. Men moet weten hoe dit lichaam is samengesteld, van wat voor materiaal het is gemaakt, wie de leiding over de werking van het lichaam heeft, hoe de veranderingen plaatsvinden, waar de veranderingen vandaan komen, wat de oorzaken en de redenen voor die veranderingen zijn, wat het uiteindelijke doel van de individuele ziel is en wat haar werkelijke vorm is. Ook moet men het onderscheid tussen de individuele ziel en de Superziel kennen en weten hoe zij het veld van activiteiten beïnvloeden, wat hun vermogens zijn enz.
Men hoeft de Bhagavad-gītā alleen maar rechtstreeks te begrijpen uit de beschrijving die de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geeft en op die manier zal alles duidelijk worden. Maar men moet zich ervoor hoeden de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in ieder lichaam aanwezig is, te vereenzelvigen met de individuele ziel, de jīva. Dat zou hetzelfde zijn als de machtige gelijkstellen aan de machteloze.