NL/BG 18.62

Revision as of 09:13, 27 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


VERS 62

tam eva śaraṇaṁ gaccha, sarva-bhāvena bhārata
tat-prasādāt parāṁ śāntiṁ, sthānaṁ prāpsyasi śāśvatam

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

tam — aan Hem; eva — zeker; śaraṇam gaccha — geef je over; sarva-bhāvena — in alle opzichten; bhārata — o afstammeling van Bharata; tat-prasādāt — door Zijn genade; parām — transcendentale; śāntim — vrede; sthānam — de verblijfplaats; prāpsyasi — je zult bereiken; śāśvatam — eeuwige.

VERTALING

O afstammeling van Bharata, geef je volledig aan Hem over. Door Zijn genade zul je transcendentale vrede vinden en het allerhoogste, eeuwige koninkrijk bereiken.

COMMENTAAR

Een levend wezen moet zich dus overgeven aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in ieders hart aanwezig is, en daardoor zal het bevrijd worden van alle soorten ellende in het materiële bestaan. Door deze overgave zal men niet alleen bevrijd worden van alle ellende in dit leven, maar aan het eind zal men de Allerhoogste God bereiken.

In de Vedische literatuur (Ṛg-veda 1.22.20) wordt de transcendentale wereld beschreven als tad viṣṇoḥ paramaṁ padam. Omdat de hele schepping het koninkrijk van God is, is alles wat materieel is eigenlijk spiritueel, maar paramaṁ padam verwijst in het bijzonder naar de eeuwige verblijfplaats, die de spirituele hemel of Vaikuṇṭha wordt genoemd.

In het vijftiende hoofdstuk van de Bhagavad-gītā wordt gezegd: sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭaḥ — de Heer is aanwezig in ieders hart. De aanbeveling dat men zich moet overgeven aan de Superziel die binnenin aanwezig is, betekent dus dat men zich aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa moet overgeven. Kṛṣṇa werd door Arjuna al aanvaard als de Allerhoogste; in het tiende hoofdstuk werd Hij aanvaard als paraṁ brahma paraṁ dhāma. Arjuna heeft Kṛṣṇa aanvaard als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de allerhoogste verblijfplaats van alle levende wezens. Hij deed dat niet alleen op grond van zijn persoonlijke ervaring, maar ook op basis van de verklaringen van grote gezaghebbende personen zoals Nārada, Asita, Devala en Vyāsa.