NL/BG 6.2
VERS 2
- yaṁ sannyāsam iti prāhur, yogaṁ taṁ viddhi pāṇḍava
- na hy asannyasta-saṅkalpo, yogī bhavati kaścana
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yam — wat; sannyāsam — onthechting; iti — zo; prāhuḥ — ze zeggen; yogam — verbinden met de Allerhoogste; tam — dat; viddhi — je moet weten; pāṇḍava — o zoon van Pāṇḍu; na — nooit; hi — zeker; asannyasta — zonder op te geven; saṅkalpaḥ — verlangen naar zinsbevrediging; yogī — een mysticus, een transcendentalist; bhavati — wordt; kaścana — wie dan ook.
VERTALING
O zoon van Pāṇḍu, weet dat wat onthechting genoemd wordt, hetzelfde isals yoga of het verbinden van jezelf met de Allerhoogste, want niemand kan een yogī worden zonder het verlangen naar zinsbevrediging op te geven.
COMMENTAAR
Werkelijke sannyāsa-yoga of bhakti betekent dat men zijn wezenlijke positie als levend wezen moet kennen en in overeenstemming daarmee moet handelen. Het levend wezen heeft geen afzonderlijke, onafhankelijke identiteit; het is de tussenenergie van de Allerhoogste. Een levend wezen is geconditioneerd wanneer het verstrikt is door de materiële energie, maar wanneer het Kṛṣṇa-bewust is of zich bewust is van de spirituele energie, dan is het in zijn werkelijke en natuurlijke zijnstoestand. Op het moment dat iemand volledige kennis heeft, stopt hij daarom alle materiële zinsbevrediging; dat wil zeggen, hij onthecht zich van alle soorten van activiteiten voor zinsbevrediging. Dit is wat de yogī’s beoefenen door hun zintuigen te weerhouden van materiële gehechtheid. Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft geen gelegenheid om zijn zintuigen te betrekken in iets wat niet voor Kṛṣṇa bedoeld is. Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom tegelijkertijd een sannyāsī en een yogī.
In Kṛṣṇa-bewustzijn wordt het doel van kennis en van het beheersen van de zintuigen, zoals dat voorgeschreven wordt in de methoden van jñāna en yoga, vanzelf gediend. Als iemand niet in staat is om zijn zelfzuchtige activiteiten op te geven, dan zijn jñāna en yoga nutteloos. Het werkelijke doel van een levend wezen is om alle voldoening voor zichzelf op te geven en bereid te zijn de Allerhoogste tevreden te stellen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon verlangt niet naar zijn eigen plezier, in welke vorm dan ook. Hij is altijd bezig voor het plezier van de Allerhoogste. Wie geen kennis heeft over de Allerhoogste, moet daarom wel bezig zijn voor zijn eigen voldoening, want niemand kan in een toestand van inactiviteit blijven. Alle doeleinden worden perfect gediend door het beoefenen van Kṛṣṇa-bewustzijn.