NL/BG 7.20

Revision as of 18:37, 24 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


VERS 20

kāmais tais tair hṛta-jñānāḥ, prapadyante ’nya-devatāḥ
taṁ taṁ niyamam āsthāya, prakṛtyā niyatāḥ svayā

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

kāmaiḥ — door verlangens; taiḥ taiḥ — verschillende; hṛta — beroofd van; jñānāḥ — kennis; prapadyante — geven zich over; anya — aan andere; devatāḥ — halfgoden; tam tam — overeenkomstige; niyamam — regels; āsthāya — volgend; prakṛtyā — van nature; niyatāḥ — bestuurd; svayā — door hun eigen.

VERTALING

Zij die door materiële verlangens van hun verstand beroofd zijn, geven zich over aan de halfgoden en volgen de specifieke regels en bepalingen van verering die overeenkomen met hun eigen aard.

COMMENTAAR

Zij die bevrijd zijn van alle materiële onzuiverheden geven zich over aan de Allerhoogste Heer en verrichten devotionele dienst aan Hem. Zolang materiële onzuiverheid niet volkomen weggewassen is, zijn ze van nature niet-toegewijden. Maar zelfs degenen die materiële verlangens hebben en hun toevlucht bij de Allerhoogste Heer zoeken, worden niet zo erg aangetrokken tot de externe natuur; omdat ze dichter bij het juiste doel komen, raken ze spoedig vrij van alle materiële lust.

In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt aangeraden om zich in alle gevallen aan Vāsudeva over te geven en Hem te vereren, ongeacht of iemand nu een zuivere toegewijde is en vrij is van materiële verlangens of juist vol is van materiële verlangens, of bevrijding van materiële onzuiverheden wil. Dit zijn de woorden in het Śrīmad-Bhāgavatam (2.3.10):

akāmaḥ sarva-kāmo vā, mokṣa-kāma udāra-dhīḥ
tīvreṇa bhakti-yogena, yajeta puruṣaṁ param

Minder intelligente mensen die hun spirituele begrip verloren hebben, zoeken hun toevlucht bij de halfgoden om hun materiële verlangens onmiddellijk in vervulling te laten gaan. Over het algemeen benaderen deze mensen de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods niet, omdat ze zich in de lagere hoedanigheden van de natuur bevinden (hartstocht en onwetendheid) en daarom de verschillende halfgoden vereren. Doordat ze de regels en bepalingen van de rituelen volgen, worden ze tevredengesteld. De vereerders van halfgoden worden gedreven door onbeduidende verlangens en weten niet hoe ze het uiteindelijke doel moeten bereiken. Maar een toegewijde van de Allerhoogste Heer wordt niet misleid. Omdat het op bepaalde plaatsen in de Vedische literatuur aanbevolen wordt om verschillende goden voor verschillende doeleinden te vereren (iemand die ziek is wordt bijvoorbeeld aangeraden de zon te vereren), denken degenen die geen toegewijden van de Heer zijn dat het vereren van de halfgoden voor bepaalde doeleinden beter is dan het vereren van de Allerhoogste Heer. Maar een zuivere toegewijde weet dat de Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, de meester van hen allemaal is. In het Caitanya-caritāmṛta (Ādi 5.142) staat: ekale īśvara kṛṣṇa, āra saba bhṛtya — alleen de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, is de meester en alle anderen zijn dienaren. Een zuivere toegewijde zal daarom nooit de halfgoden benaderen om in zijn materiële behoeften te voorzien. Hij stelt zich afhankelijk van de Allerhoogste Heer. En de zuivere toegewijde is tevreden met alles wat Hij geeft.