NL/Prabhupada 0832 - Reinheid staat naast goddelijkheid

Revision as of 14:53, 3 December 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0832 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1974 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on SB 3.25.16 -- Bombay, November 16, 1974

Het proces is dat de geest gezuiverd moet worden van alle viezigheid. De geest is de vriend of de vijand van iedereen. Gezuiverd, dan is het je vriend en als het vuil is ... Als je onrein leeft, dan kan je besmet worden met een ziekte. En als je jezelf schoon houdt, dan word je niet besmet. Onderneem deze handeling. Volgens de Vedische cultuur moet men zich driemaal daags reinigen, tri-sandhyā. Vroeg in de ochtend, tussen de middag en nogmaals in de avond. Voor wie strikt de brahmaanse regels en voorschriften volgt. Vaiṣṇava's ook. Vaiṣṇava betekent dat hij al brāhmaṇa is, dus hij moet de regels volgen. Satyaṁ śamo damas titikṣā ārjavaṁ jñānaṁ vijñānam āstikyam... (BG 18.42).

Reinheid volgt op Goddelijkheid. Ons materiële geconditioneerde leven betekent dat de geest bedekt is met vuil, allemaal onreine, vieze dingen. Dat is de ziekte. Als we ons in de lagere stadia van tamo-guṇa en rajo-guṇa bevinden, dan zijn deze vieze dingen zeer prominent aanwezig. Daarom moet men zich van het niveau van tamo-guṇa en rajo-guṇa naar sattva-guṇa verheffen. Het proces is aanbevolen, hoe de geest te reinigen: śṛṇvatāṁ sva-kathāḥ kṛṣṇaḥ puṇya-śravaṇa-kīrtanaḥ (SB 1.2.17). Men moet Krishna-katha horen. Krishna zit in ieders hart en Hij ziet een geconditioneerde ziel bezig. De individuele ziel is een integrerend deeltje van Krishna, Krishna denkt: Deze individuele ziel, deze schurk, hij is zo gehecht aan materieel genot, dat de oorzaak is van zijn gebondenheid, geboorte en dood, ouderdom en ziekte, en hij is zo dwaas dat hij niet overweegt, "Waarom moet ik worden onderworpen aan de herhaling van geboorte, dood, ouderdom en ziekte?" Hij is zo dwaas, mūḍha, geworden. Daarom zijn ze beschreven als mūḍha, ezels. Ezels ... Een ezel weet niet waarom hij zo wordt beladen, met zo veel kleding voor de wasman. Waarom? Hij heeft er geen profijt bij. Geen van de kleding is van hem. De wasman geeft hem een beetje gras, dat overal beschikbaar is. Maar de ezel denkt "Dit stukje gras krijg ik van de wasman, daarom moet ik deze zware last dragen, hoewel geen enkel kledingstuk van mij is."

Dit heet karmi's. De karmi's, al deze grote, grote karmi's, grote, grote multimiljonairs, ze zijn net als ezels, omdat ze zo hard werken. Niet alleen deze groten, kleintjes ook. Dag en nacht. Maar slecht twee of drie cāpāṭis hooguit vier cāpāṭis kunnen eten. Maar hij werkt hard, zo hard. Deze drie of vier cāpāṭis kan zelfs de armste man krijgen, waarom werkt hij dan zo hard? Omdat hij denkt, "Ik ben verantwoordelijk voor de handhaving van zo'n grote familie." Een leider, publieke leider, een politicus, hij denkt ook zo, "Zonder mij zal mijn volk sterven. Daarom werk ik dag en nacht. Tot het moment van mijn dood of totdat iemand mij vermoord, moet ik zo hard werken." Dit worden vieze dingen genoemd. Ahaṁ mameti (SB 5.5.8). Ahaṁ mameti. Ahaṁ mamābhimānotthaiḥ (SB 3.25.16). Vieze dingen zoals individuele, sociale, politieke, gemeentelijke of nationale zaken. Hoe dan ook. Deze twee dingen, ahaṁ mameti (SB 5.5.8), zijn zeer prominent aanwezig. "Ik behoor tot deze familie. Ik behoor tot dit land. Ik behoor tot een of andere gemeenschap. Ik heb een of andere plicht." Maar hij weet niet dat dit allemaal valse benamingen zijn. Dat heet onwetendheid. Caitanya Mahāprabhu begint daarom Zijn instructies met, jīvera svarūpa haya nitya-kṛṣṇa-dāsa (CC Madhya 20.108-109). De eigenlijk positie is die van eeuwige dienaar van Krishna. Dat is de werkelijke positie. Maar hij denkt: "Ik ben dienaar van deze familie. Ik ben dienaar van dit land. Ik ben dienaar van deze gemeenschap, dienaar ..." Zo veel. Aham mameti (SB 5.5.8). Dit is te wijten aan onwetendheid, de geaardheid tamo-guṇa. Tamo-guṇa.