"Dit kind dat aan het spelen is, hij is nu, hij heeft een klein lichaam. Evenzo, voordat hij een lichaam krijgt zoals zijn vader, moet hij nog zoveel lichamen wisselen. Dus de lichamen zullen wisselen, maar hij, de ziel, zal dezelfde blijven. En nu, in deze kindertijd, of in de baarmoeder van zijn moeder, of wanneer het lichaam net als die van zijn vader is, of wanneer het lichaam net als die van zijn grootvader is, dezelfde ziel zal blijven voortbestaan. Dus daarom is de ziel permanent en verandert het lichaam. Dit wordt uitgelegd in de Bhagavad-gītā: antavanta ime dehā nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ (BG 2.18). Dit lichaam is tijdelijk. Tijdelijk. Ofwel dit kinderlichaam of jongenslichaam of jeugdlichaam of volwassen lichaam of oud lichaam, ze zijn allemaal tijdelijk. Elk moment, elke seconde veranderen we. Maar de ziel in het lichaam, dat is permanent."
|