"Dus alles is vol. Aiśvaryasya samāgrasya vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ (Viṣṇu Purāṇa 6.5.47). Dus ook rijkdom... Niet dat Bhagavān, de Allerhoogste Persoon, Hij is een arme man, daridra-nārāyaṇa. Nee. Hij is vol rijkdommen Hij kan je zoveel rijkdom geven als je wilt. En bhakta, een toegewijde, wil natuurlijk niets van Kṛṣṇa. Dat is śuddha-bhakta. Maar Kṛṣṇa geeft hem rijkdom wanneer hij dat nodig heeft. Het is niet nodig om Kṛṣṇa te vragen. Sommige hoe dan ook, het zal komen. Net als een klein kind, afhankelijk van de ouders: wat hij ook nodig heeft, hij vraagt niet van de ouders: "Geef me dit." De ouders weten dat dit kind dit eten wil, deze doek, deze troost - wat dan ook."
|