"Dus als je eeuwig als Andhra blijft, is dat heel goed. Maar dat mag niet, meneer. Je wordt uit je, deze Andhra-opvatting van het leven geschopt door de wet van de natuur. Mṛtyuḥ sarva-haraś cāham (BG 10.34), Kṛṣṇa zegt: "Als de dood zal komen, 'O mijn lieve dood, je kunt me niet aanraken. Ik ben Andhra,' 'Ik ben Indiaas', 'Ik ben Amerikaan.' "Nee. "Nee, meneer. Ga weg!" Dus waar is die kennis? Yasyātma-buddhiḥ kuṇape tri-dhātuke sva-dhīḥ kalatradiṣu bhauma-ijya-dhīḥ, sa eva go-kharaḥ (SB 10.84.13). Dit soort beschaving is de beschaving van de koeien en ezels, go-kharaḥ. Go betekent koe, en kharaḥ betekent ezel. Dus we moeten begrijpen wat we zijn. Kṛṣṇa... Caitanya Mahāprabhu leerde dit. Hij zei: "Ik ben geen brāhmaṇa. Ik ben geen kṣatriya. Ik ben niet vaiśya. Ik ben Adra niet. Ik ben geen brahmacārī.
|