"Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā wat de positie is tussen de levende wezens en de Allerhoogste Heer. In de Veda's staat: nityo nityānāṁ cetanaś cetanānāṁ eko yo bahūnāṁ vidadhāti kāmān (Kaṭha Upaniṣad 2.2.13). omdat Hij de belangrijkste leider is, nityo nityānāṁ. We zijn allemaal nitya's, eeuwig, en Hij is de eeuwige hoofd. Van eeuwig, hoofd eeuwig, komen kleine eeuwigheden. Net zoals de zon de grote verlichting is, en de zonneschijn komt van de zon, kleine, heldere deeltjes. Het is ook individueel. Maar omdat het automatisch is, moleculen, kunnen we niet anders zien. We zien gewoon de verlichting. Maar het is een combinatie van heldere deeltjes, de zonneschijn."
|