NL/BG 2.30

Revision as of 10:23, 19 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


TEXT 30

dehī nityam avadhyo ’yaṁ, dehe sarvasya bhārata
tasmāt sarvāṇi bhūtāni, na tvaṁ śocitum arhasi

Synoniemen

dehī — de eigenaar van het materiële lichaam; nityam — eeuwig; avadhyaḥ — kan niet gedood worden; ayam — deze ziel; dehe — in het lichaam; sarvasya — van iedereen; bhārata — o afstammeling van Bharata; tasmāt — daarom; sarvāṇi — alle; bhūtāni — levende wezens (die geboren zijn); na — nooit; tvam — jij; śocitum — treuren; arhasi — moet.

Vertaling

O afstammeling van Bharata, degene die in het lichaam verblijft, kan nooit worden gedood. Daarom hoef je om geen enkel levend wezen te treuren.

Commentaar

De Heer beëindigt hier het gedeelte van kennis over de onveranderlijke ziel. Door de onsterfelijke ziel op verschillende manieren te beschrijven, legt Kṛṣṇa vast dat de ziel onsterfelijk is en het lichaam tijdelijk. Als kṣatriya zou Arjuna zijn plicht daarom niet moeten verzaken uit angst dat zijn Grootvader en zijn leraar — Bhīṣma en Droṇa — in de strijd zouden sneuvelen. Op gezag van Śrī Kṛṣṇa moeten we geloven dat er een ziel bestaat die van het lichaam verschilt, en niet dat er niet zoiets is als de ziel of dat de levensverschijnselen optreden tijdens een bepaalde materiële rijpingsgraad, die voortkomt uit de interacties tussen chemicaliën. Hoewel de ziel onsterfelijk is, wordt gewelddadigheid niet aangemoedigd, maar tijdens een oorlog, wanneer geweld daadwerkelijk noodzakelijk is, wordt het ook niet ontmoedigd. Zo’n noodzaak tot geweld moet gerechtvaardigd zijn door de goedkeuring van de Heer en kan niet op eigen gezag worden bepaald.