NL/BG 10.23

Revision as of 19:46, 25 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


VERS 23

rudrāṇāṁ śaṅkaraś cāsmi, vitteśo yakṣa-rakṣasām
vasūnāṁ pāvakaś cāsmi, meruḥ śikhariṇām aham

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

rudrāṇām — van al de Rudra’s; śaṅkaraḥ — Heer Śiva; ca — ook; asmi — Ik ben; vitta-īśaḥ — de schatbewaarder van de halfgoden; yakṣa-rakṣasām — van de Yakṣa’s en Rākṣasa’s; vasūnām — van de Vasu’s; pāvakaḥ — vuur; ca — en; asmi — Ik ben; meruḥ — Meru; śikhariṇām — van alle bergen; aham — Ik ben.

VERTALING

Onder alle Rudra’s ben ik Heer Śiva; onder de Yakṣa’s en Rākṣasa’s ben Ik de heer van de rijkdom [Kuvera]; onder de Vasu’s ben Ik vuur [Agni] en van de bergen ben Ik Meru.

COMMENTAAR

Er zijn elf Rudra’s, waarvan Śaṅkara, Heer Śiva, de belangrijkste is. Hij is de incarnatie van de Allerhoogste Heer die in dit universum verantwoordelijk is voor de hoedanigheid onwetendheid. Kuvera, de hoofdschatmeester van de halfgoden, is de leider van de Yakṣa’s en Rākṣasa’s en is een vertegenwoordiger van de Allerhoogste Heer. Meru is een berg die beroemd is om zijn overvloed aan natuurlijke rijkdommen.