"Dus iemand die zich in de tweede leerfase bevindt, hij kent God, hij houdt van God, en in relatie met God houdt hij van de toegewijden van de ..., sluit hij vriendschap met de toegewijden van de God. Īśvare tad-adhīneṣu bāliśeṣu (SB 11.2.46). En voor zover het de onschuldigen betreft ... Onschuldig betekent dat ze geen overtreder zijn, maar ze weten niet wat God is, wat zijn relatie is; gewone man. Voor hen, de persoon die zich in de tweede fase van Kṛṣṇa-bewustzijn bevindt, is het zijn plicht om ze te verlichten. En degenen die atheïst zijn, met opzet tegen God, moeten worden vermeden."
|