NL/Prabhupada 0196 - Verlang eenvoudig naar spirituele dingen

Revision as of 22:39, 1 October 2020 by Elad (talk | contribs) (Text replacement - "(<!-- (BEGIN|END) NAVIGATION (.*?) -->\s*){2,}" to "<!-- $2 NAVIGATION $3 -->")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Lecture on BG 2.58-59 -- New York, April 27, 1966

Dus we moeten leren hoe de schoonheid van het spirituele leven te zien. Dan zullen we vanzelf afzien van materiële activiteiten. Net als een kind, een jongen. Hij is de hele dag kattenkwaad aan het uithalen en aan het spelen, maar als hem een goede bezigheid wordt gegeven ... Er zijn nu zo veel spullen in de educatieve sector, de kleuterschool of dit of dat systeem. Maar als hij wordt beziggehouden; "Oh, maak een 'A,' een 'B.'" Zodat hij tegelijkertijd het ABC leert en afziet van zijn ondeugende activiteiten. Vergelijkbaar is er het kleuterschool systeem van het spirituele leven. Alleen als we ons bezighouden met spirituele activiteiten is het mogelijk om af te zien van materiële activiteiten. Activiteiten kunnen niet worden gestopt. Hetzelfde voorbeeld van Arjuna ... Vóór het horen van de Bhagavad-gītā werd hij inactief om niet te hoeven vechten. Maar na het horen van de Bhagavad-gītā werd hij actiever, maar transcendentaal actief. Dus spiritueel of transcendentaal leven betekent niet dat we vrij zijn van activiteit. Als we alleen kunstmatig gaan zitten; "Oh, ik ga niets materieels meer doen. Ik zal alleen mediteren," Oh, welke meditatie ga je doen? Je meditatie zal direct verbroken worden, net als zelfs bij Viśvāmitra Muni, hij kon zijn meditatie niet volhouden. We moeten altijd honderd procent bezig zijn met spirituele activiteiten. Dat zou het programma van ons leven moeten zijn. In het spirituele leven zal je eerder nauwelijks tijd te vinden zijn om eruit te komen. Je hebt zoveel bezigheden. Rasa-varjam. En die bezigheid kan alleen mogelijk zijn wanneer je er transcendentaal plezier in vindt.

Dus dat zal gebeuren. Ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgaḥ (CC Madhya 23.14-15). Spiritueel leven begint allereerst met śraddhā, vertrouwen. Net zoals jullie hier vriendelijk naar mij komen luisteren. Jullie hebben een beetje vertrouwen. Dit is het begin. Zonder vertrouwen kom je hier je tijd niet verspillen want er is geen film aan het spelen, er zijn geen politieke gesprekken, niets van de ... Voor sommigen kan dit een heel droog onderwerp zijn. (grinnikt) Maar toch kom je. Waarom? Omdat je een beetje vertrouwen hebt; "Oh, hier is de Bhagavad-gītā. Laat ons luisteren." Dus vertrouwen is het begin. De ongelovige kan geen spiritueel leven hebben. Vertrouwen is het begin. Ādau śraddhā. En dit vertrouwen, zoveel het versterkt wordt, zoveel maak je vooruitgang. Dus dit vertrouwen moet geïntensiveerd worden. Het begin is vertrouwen. En nu, terwijl je je vertrouwen versterkt, maak je vooruitgang op je spirituele pad. Ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgaḥ (CC Madhya 23.14-15). Als je wat vertrouwen hebt, dan zal je een sādhu zoeken, sādhu of een heilige, een wijze, die je spirituele verlichting kan geven. Dat is sādhu-saṅga. (CC Madhya 22.83) Ādau śraddhā. Het basisprincipe is śraddhā, en de volgende stap is sādhu-saṅga, associatie met spiritueel gerealiseerde personen. Ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgo 'tha bhajana-kriyā. En als er werkelijk associatie is met spiritueel zelf-gerealiseerde personen, dan zal hij je een manier geven van spirituele activiteiten. Dat heet bhajana-kriyā. Ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgaḥ atha bhajana-kriyā tataḥ anartha-nivṛttiḥ syāt. En als je meer en meer bezig bent met spirituele activiteiten, dan zullen proportioneel je materiële activiteiten en gehechtheid aan materiële activiteiten afnemen. Tegenactie. Wanneer je je met spirituele activiteiten bezighoudt dan verminderen je materiële activiteiten. Maar pas op dat. Materiële activiteiten en spirituele activiteiten, het verschil is dat ... Stel dat je werkt als dokter. Je moet niet denken dat; "Als ik spiritueel bezig ga dan moet ik mijn beroep opgeven." Nee, nee. Dat is het niet. Je moet je beroep spiritueel maken. Net als Arjuna, hij was een militair. Hij werd een spiritualist. Dat betekent dat hij zijn militaire activiteit spiritueel maakte.

Dus dit zijn de technieken. Dus; ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgaḥ atha bhajana-kriyā tataḥ anartha-nivṛttiḥ syāt (CC Madhya 23.14-15). Anartha betekent dat wat mijn ellende creëert. Materiële activiteiten zullen mijn ellende blijven vergroten. En als je een spiritueel leven opneemt dan zal je materiële ellende geleidelijk aan verminderen en praktisch nul worden. En wanneer we werkelijk vrij zijn van materiële gehechtheid, dan begint je echte spirituele leven. Athāsakti. Je wordt gehecht. Je kan het niet meer opgeven. Wanneer je anartha-nivṛtti, wanneer je materiële activiteiten volledig stoppen, dan kan je het niet opgeven. Athāsakti. Ādau śraddhā tataḥ sādhu-saṅgo 'tha bhajana-kriyā tato 'nartha-nivṛttiḥ syāt tato niṣṭhā (CC Madhya 23.14-15). Niṣṭhā betekent je vertrouwen wordt steviger, overtuigd, evenwichtig. Tato niṣṭhā tato ruciḥ. Ruci betekent dat je alleen nog verlangt naar spirituele dingen. Je zal niets willen horen behalve spirituele boodschappen. Je zal niets willen doen behalve spirituele activiteiten. Je zal niets willen eten dat niet gespiritualiseerd is. Dus je leven zal veranderen. Tato niṣṭhā athāsaktiḥ. Dan gehechtheid, dan bhāva. Dan zal je in extase komen. Er zal wat extase zijn. Dit zijn de verschillende stappen naar het hoogste platform van het spirituele leven. Tato bhāvaḥ. Tato bhāvaḥ. Bhāva, het bhāva stadium is het platform vanwaar je rechtstreeks kan praten met de Allerhoogste Heer.