NL/Prabhupada 0442 - In de christelijke theologie bidt men tot God: "Geef ons heden ons dagelijks brood"

Revision as of 15:56, 29 January 2021 by Vanibot (talk | contribs) (Vanibot #0023: VideoLocalizer - changed YouTube player to show hard-coded subtitles version)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Lecture on BG 2.8-12 -- Los Angeles, November 27, 1968

Toegewijde: Kṛṣṇa zegt duidelijk dat in de toekomst ook de individualiteit van de Heer en van de anderen, zoals is bevestigd in de Upaniṣads, eeuwig zal doorgaan. Deze uitspraak van Kṛṣṇa is gezaghebbend.

Prabhupāda: Ja, Upaniṣad zegt: nityo nityānām. Nu, nitya betekent eeuwig, en de Allerhoogste Heer is de allerhoogste eeuwige, en wij individuele zielen, wij zijn ook vele eeuwigen. Dus Hij is de eeuwige leider. Eko bahūnām ... Hoe is Hij de leider? Eko bahūnāṁ vidadhāti kāmān. Die ene enkelvoudige eeuwige persoon, Hij voorziet in al de behoeften van de andere eeuwigen. Deze dingen staan duidelijk in de Veda's. En we ervaren het werkelijk. Net als in de christelijke theologie, iemand gaat naar de kerk en bidt tot God: "Geef ons ons dagelijks brood." Waarom vraagt ​​hij het aan God? Natuurlijk, de atheïstische klasse mensen zijn ze nu aan het leren: "Waar is het brood? Je gaat naar de kerk. Kom naar ons, wij zullen jullie brood geven." Dus deze Vedische gedachte is er ook. De Veda's zeggen: eko bahūnāṁ vidadhāti kāmān. Die allerhoogste eeuwige, Hij voorziet, Hij behoudt alle andere individuele eeuwigen. En Bijbel gebiedt ook dat: "Ga aan God om brood vragen." Dus tenzij God handhaver en leverancier is, waarom is dit gebod er? Daarom is Hij de leider, Hij is de instandhouder. En de Veda's zeggen duidelijk dat dit de positie is. Hij is de Allerhoogste. En door dit te weten kan iemand vredig worden. Dat is het Vedische voorschrift. Ga verder.

Toegewijde: Deze uitspraak van Kṛṣṇa is gezaghebbend omdat Kṛṣṇa niet onderhevig aan illusie kan zijn. Als individualiteit ...

Prabhupāda: Ja. Als de māyāvādī filosoof zegt dat deze verklaring van Kṛṣṇa in māyā is, dat: Hij zegt dat iedereen in het verleden individueel was. Nee, in het verleden was iedereen één homogene klont. Door māyā zijn we individueel geworden. Als de māyāvādī dat beweert dan wordt Kṛṣṇa één van de geconditioneerde zielen. Hij verliest Zijn gezag. Want een geconditioneerde ziel kan je de waarheid niet geven. Ik ben een geconditioneerde ziel. Ik kan niet iets zeggen dat absoluut is. Dus Kṛṣṇa wordt als absoluut aanvaard. Dus als de māyāvādī theorie aanvaard wordt dan moet Kṛṣṇa's theorie afgewezen worden. Als Kṛṣṇa afgewezen wordt, dan is het niet nodig om Kṛṣṇa's boek, de Bhagavad-gītā, te lezen. Het is nutteloos, zonde van de tijd. Als Hij een geconditioneerde ziel zoals ons is ... Want we kunnen geen instructies van een geconditioneerde ziel aannemen. Dus de spiritueel leraar, zelfs als je hem als een geconditioneerde ziel ziet, maar hij spreekt niets van zijn eigen kant. Hij spreekt van de kant van Kṛṣṇa. Het Vedische principe is dat tenzij men bevrijd is van de materiële beperkingen, hij ons geen enkele perfecte kennis kan geven. De geconditioneerde ziel, hoe gevorderd hij ook academisch is opgeleid, hij kan ons geen enkele perfecte kennis geven. Alleen iemand die boven de beperking van de materiële wetten is kan ons de perfecte kennis geven.

Net zo is Śaṅkarācārya ook een impersonalist, maar hij aanvaardt Kṛṣṇa als de hoogste autoriteit. Sa bhagavān svayaṁ kṛṣṇa. "Kṛṣṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods." De moderne māyāvādī filosofen maken deze uitspraak van Śaṅkarācārya niet bekend. Om mensen te bedriegen. Maar de verklaring van Śaṅkarācārya is er. We kunnen het bewijzen. Hij aanvaardt Kṛṣṇa als de allerhoogste autoriteit. Hij heeft zo veel mooie gedichten geschreven die Kṛṣṇa prijzen of aanbidden. En op het laatst zegt hij: bhaja govindaṁ bhaja govindaṁ bhaja govindaṁ mūḍha-mate. "Jullie domme dwazen. Oh, je vertrouwt op de grammatica om het te begrijpen." "Dit is allemaal onzin." Bhaja Govindam. "Aanbidt gewoon Govinda." Bhaja govindaṁ bhaja ... Drie keer zegt hij het. "Aanbidt gewoon Govinda." Bhaja govindaṁ bhaja govindaṁ bhaja govindam. Net zoals Chaitanya Mahāprabhu drie keer zegt: harer nāma harer nāma harer nāma ((CC Adi 17.21). Drie keer betekent heel veel benadrukking geven. Net zoals we soms zeggen: "Je moet het doen, doe het, doe het." Dat betekent geen ontkenning meer. Stop alle benadrukking. Dus zodra iets drie keer is benadrukt, dat betekent definitief.

Dus Śaṅkarācārya zegt: bhaja govindaṁ bhaja govindaṁ bhaja govindaṁ mūḍha-mate. Mūḍha heb ik meerdere malen uitgelegd. Mūḍha betekent dwaas, ezel. Je vertrouwt op je grammaticale kennis, dukṛn karaṇe. Dukṛn, dit zijn grammaticale toevoegingen, pratya, prakaraṇa. Dus je vertrouwt op deze werkwoordsvorm, die werkwoordsvorm, en creëert en interpreteert je eigen betekenis op een andere manier. Dit is allemaal onzin. Dit dukṛn karaṇe, je grammaticale gegoochel met woorden zal je niet redden op het moment van de dood. Jij dwaas, aanbidt gewoon Govinda, Govinda, Govinda. Dat is ook de instructie van Śaṅkarācārya. Want hij was een toegewijde, hij was een groot toegewijde. Maar hij deed alsof hij een atheïst was, want hij moest met de atheïsten omgaan. Tenzij hij zichzelf als een atheïst voordoet, zullen de atheïstische volgelingen niet naar hem luisteren. Daarom presenteerde hij māyāvādi filosofie voor het moment. De māyāvādi filosofie kan niet voor altijd worden aanvaard. De eeuwige filosofie is de Bhagavad-gītā. Dat is het oordeel.