"Ṛṇa-kartā pitā śatrur mātā śatrur dhicārinī, rūpavatī bhāryā śatruḥ. En als de vrouw zeer mooi is, is zij ook vijand. En putraḥ śatrur apaṇḍitaḥ. En de zoon, als hij een schurk is, is hij vijand. Dat is alles. Dit zijn familie vijanden. In de familie verwacht niemand vijand, maar Cāṇakya Paṇḍita zegt dat deze vijanden zijn in de familie: ṛṇa-kartā pitā śatrur mātā śatrur dhicārinī, rūpavatī bhāryā śatruḥ. Nu hunkert iedereen naar een mooie vrouw, en Cāṇakya Paṇḍita zei: "Dan breng je één vijand." Kijk maar naar wat het type van beschaving is. Omdat wanneer je te gehecht wordt aan je vrouw, je dan nooit in staat zal zijn om het huis te verlaten en sannyāsa te nemen."
|