"Savitā, de zon, jij, degenen die ingewijd zijn, dus: Oṁ bhūr bhuvaḥ svaḥ tat savitur vareṇyaṁ bhargo devasya dhīmahi. Die savitā, de zon; neem les van de zon. Wat is dat? Die yac-cakṣur eṣa, dit zijn Gods ogen. Zodra er zonlicht is, zie je alles. Je kunt Zijn ogen niet ontwijken. Je denkt: "Er is hier niemand. Laat me dit stelen." Nee. Meteen opgenomen. 's Nachts is de maan daar. Er zijn zoveel getuigen. En de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is ook van binnen getuige. Je kunt dus niet aan Zijn getuigenis ontkomen. Hij getuigt van binnenuit, van buitenaf. Dus hoe kun je aan je zondige activiteiten ontsnappen? Nee. Dat is niet mogelijk."
|