"Een toegewijde, wanneer hij lijdt, het zogenaamde lijden, aanvaardt hij het als de genade van Kṛṣṇa. Tat te 'nukampām. En hij bedankt Kṛṣṇa liever, dat "ik nog vele malen meer had moeten lijden, maar U hebt het geminimaliseerd, geeft me weinig leed. Dus het is Uw genade." En als iemand leeft op die houding, alles opgevat als Kṛṣṇa's genade, dan gaat hij gegarandeerd terug naar huis, terug naar God. Mukti-pade sa dāya-bhāk (SB 10.14.8). Dāya- bhāk betekent dat zijn terugkeer, terug naar huis, terug naar God, precies hetzelfde is als de erfenis van eigendom door de zoon. Mukti-pade sa dāya-bhāk. Dus we zouden van de Pāṇḍava's moeten leren dat Kṛṣṇa altijd bij hen was, maar toch moesten ze lijden onder zoveel materiële beproevingen. Ze waren dus nooit ongelukkig, noch vroegen ze Kṛṣṇa, dat: "Mijn beste vriend Kṛṣṇa, jij bent altijd bij ons. Toch moesten wij lijden." Nooit hebben ze dit uitgedrukt. Dat is zuivere toewijding. Probeer nooit om enig voordeel uit Kṛṣṇa te halen. Neem nooit enig voordeel uit Kṛṣṇa. Dit is zuivere toewijding."
|