"Harāv abhaktasya kuto mahad-guṇā (SB 5.18.12). Iedereen die geen toegewijde van de Heer is, zit zijn hele leven in de problemen. Hij is, hij heeft geen waarde. Als hij zoveel wordt veroordeeld, duṣkṛtinaḥ, mūḍhāḥ, narādhama, māyayāpahṛta, wat kan hij zijn? Zo veroordeeld. Meest ondeugende, een schurk, ezel, de laagste van de mensheid. En dus, heeft hij zoveel graden behaald en māyayāpahṛta-jñānāḥ voltooid. Hij is zo veroordeeld. Dus, eender wie, die geen kennis heeft van dit Kṛṣṇa-bewustzijn, geven wij geen enkele positie. Geen enkele positie."
|