NL/BG 7.18: Difference between revisions

(Bhagavad-gita Compile Form edit)
 
(Vanibot #0019: LinkReviser - Revised links and redirected them to the de facto address when redirect exists)
 
Line 2: Line 2:
<div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 7| Hoofdstuk 7: Kennis van de Absolute]]'''</div>
<div style="float:left">'''[[Dutch - Bhagavad-gītā zoals ze is|Bhagavad-gītā zoals ze is]] - [[NL/BG 7| Hoofdstuk 7: Kennis van de Absolute]]'''</div>
<div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 7.17| BG 7.17]] '''[[NL/BG 7.17|BG 7.17]] - [[NL/BG 7.19|BG 7.19]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 7.19| BG 7.19]]</div>
<div style="float:right">[[File:Go-previous.png|link=NL/BG 7.17| BG 7.17]] '''[[NL/BG 7.17|BG 7.17]] - [[NL/BG 7.19|BG 7.19]]''' [[File:Go-next.png|link=NL/BG 7.19| BG 7.19]]</div>
{{RandomImageRU}}
{{RandomImage|Dutch}}


==== VERS 18 ====
==== VERS 18 ====
<div class="devanagari">
:उदाराः सर्व एवैते ज्ञानी त्वात्मैव मे मतम् ।
:आस्थितः स हि युक्तात्मा मामेवानुत्तमां गतिम् ॥१८॥
</div>


<div class="verse">
<div class="verse">
:''udārāḥ sarva evaite, jñānī tv ātmaiva me matam''
:udārāḥ sarva evaite
:''āsthitaḥ sa hi yuktātmā, mām evānuttamāṁ gatim''
:jñānī tv ātmaiva me matam
 
:āsthitaḥ sa hi yuktātmā
:mām evānuttamāṁ gatim
</div>
</div>


Line 15: Line 21:


<div class="synonyms">
<div class="synonyms">
udārāḥ — grootmoedig; sarve — al; eva — zeker; ete — deze; jñānī — iemand die kennis bezit; tu — maar; ātmā eva — als Mijzelf; me — Mijn; matam — mening; āsthitaḥ — bevindt zich; saḥ — hij; hi — zeker; yukta-ātmā — bezig met devotionele dienst; mām — in Mij; eva — zeker; anuttamām — de hoogste; gatim — bestemming.
''udārāḥ'' — grootmoedig; ''sarve'' — al; ''eva'' — zeker; ''ete'' — deze; ''jñānī'' — iemand die kennis bezit; ''tu'' — maar; ''ātmā eva'' — als Mijzelf; ''me'' — Mijn; ''matam'' — mening; ''āsthitaḥ'' — bevindt zich; ''saḥ'' — hij; ''hi'' — zeker; ''yukta-ātmā'' — bezig met devotionele dienst; ''mām'' — in Mij; ''eva'' — zeker; ''anuttamām'' — de hoogste; ''gatim'' — bestemming.
</div>
</div>


Line 27: Line 33:


<div class="purport">
<div class="purport">
Het is niet zo dat toegewijden met minder complete kennis van de Heer Hem niet dierbaar zijn. De Heer zegt dat ze allemaal grootmoedige zielen zijn, omdat iedereen die de Heer voor welk doel dan ook benadert, een mahātmā, een grote ziel, genoemd wordt. De Heer aanvaardt toegewijden die wat voordeel willen halen uit hun devotionele dienst, omdat er sprake is van een uitwisseling van genegenheid. Uit genegenheid vragen ze de Heer om wat materieel voordeel en wanneer ze het krijgen zijn ze zo tevreden, dat ze ook vooruitgang maken in devotionele dienst. Maar de toegewijde die volledige kennis heeft, is de Heer zeer dierbaar, omdat het dienen van de Allerhoogste Heer met liefde en devotie zijn enige verlangen is. Zo’n toegewijde kan geen seconde leven zonder in aanraking te zijn met de Allerhoogste Heer of zonder Hem te dienen. Op dezelfde manier houdt de Allerhoogste Heer heel veel van Zijn toegewijde en kan Hij niet van hem gescheiden worden.
Het is niet zo dat toegewijden met minder complete kennis van de Heer Hem niet dierbaar zijn. De Heer zegt dat ze allemaal grootmoedige zielen zijn, omdat iedereen die de Heer voor welk doel dan ook benadert, een ''mahātmā'', een grote ziel, genoemd wordt. De Heer aanvaardt toegewijden die wat voordeel willen halen uit hun devotionele dienst, omdat er sprake is van een uitwisseling van genegenheid. Uit genegenheid vragen ze de Heer om wat materieel voordeel en wanneer ze het krijgen zijn ze zo tevreden, dat ze ook vooruitgang maken in devotionele dienst. Maar de toegewijde die volledige kennis heeft, is de Heer zeer dierbaar, omdat het dienen van de Allerhoogste Heer met liefde en devotie zijn enige verlangen is. Zo’n toegewijde kan geen seconde leven zonder in aanraking te zijn met de Allerhoogste Heer of zonder Hem te dienen. Op dezelfde manier houdt de Allerhoogste Heer heel veel van Zijn toegewijde en kan Hij niet van hem gescheiden worden.


In het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.68) zegt de Heer:
In het ''Śrīmad-Bhāgavatam'' (9.4.68) zegt de Heer:


:''sādhavo hṛdayaṁ mahyaṁ, sādhūnāṁ hṛdayaṁ tv aham''
:''sādhavo hṛdayaṁ mahyaṁ''
:''mad-anyat te na jānanti, nāhaṁ tebhyo manāg api''
:''sādhūnāṁ hṛdayaṁ tv aham''
:''mad-anyat te na jānanti''
:''nāhaṁ tebhyo manāg api''


‘De toegewijden zijn altijd aanwezig in Mijn hart en Ik ben altijd aanwezig in het hart van Mijn toegewijden. De toegewijde kent niets buiten Mij en ook Ik kan de toegewijde niet vergeten.’ Er bestaat een zeer innige relatie tussen de Allerhoogste Heer en de zuivere toegewijden. Zuivere toegewijden met volledige kennis van de Heer hebben altijd een spirituele verbinding met Hem en daarom zijn ze Hem heel dierbaar.
‘De toegewijden zijn altijd aanwezig in Mijn hart en Ik ben altijd aanwezig in het hart van Mijn toegewijden. De toegewijde kent niets buiten Mij en ook Ik kan de toegewijde niet vergeten.’ Er bestaat een zeer innige relatie tussen de Allerhoogste Heer en de zuivere toegewijden. Zuivere toegewijden met volledige kennis van de Heer hebben altijd een spirituele verbinding met Hem en daarom zijn ze Hem heel dierbaar.

Latest revision as of 13:18, 28 June 2018

Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda


VERS 18

उदाराः सर्व एवैते ज्ञानी त्वात्मैव मे मतम् ।
आस्थितः स हि युक्तात्मा मामेवानुत्तमां गतिम् ॥१८॥
udārāḥ sarva evaite
jñānī tv ātmaiva me matam
āsthitaḥ sa hi yuktātmā
mām evānuttamāṁ gatim

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

udārāḥ — grootmoedig; sarve — al; eva — zeker; ete — deze; jñānī — iemand die kennis bezit; tu — maar; ātmā eva — als Mijzelf; me — Mijn; matam — mening; āsthitaḥ — bevindt zich; saḥ — hij; hi — zeker; yukta-ātmā — bezig met devotionele dienst; mām — in Mij; eva — zeker; anuttamām — de hoogste; gatim — bestemming.

VERTALING

Al deze toegewijden zijn ongetwijfeld grootmoedige zielen, maar hij die kennis over Mij bezit, is Me net zo dierbaar als Mijn eigen Zelf. Omdat hij bezig is in Mijn transcendentale dienst, zal hij Mij, het hoogste en meest volmaakte doel, zeker bereiken.

COMMENTAAR

Het is niet zo dat toegewijden met minder complete kennis van de Heer Hem niet dierbaar zijn. De Heer zegt dat ze allemaal grootmoedige zielen zijn, omdat iedereen die de Heer voor welk doel dan ook benadert, een mahātmā, een grote ziel, genoemd wordt. De Heer aanvaardt toegewijden die wat voordeel willen halen uit hun devotionele dienst, omdat er sprake is van een uitwisseling van genegenheid. Uit genegenheid vragen ze de Heer om wat materieel voordeel en wanneer ze het krijgen zijn ze zo tevreden, dat ze ook vooruitgang maken in devotionele dienst. Maar de toegewijde die volledige kennis heeft, is de Heer zeer dierbaar, omdat het dienen van de Allerhoogste Heer met liefde en devotie zijn enige verlangen is. Zo’n toegewijde kan geen seconde leven zonder in aanraking te zijn met de Allerhoogste Heer of zonder Hem te dienen. Op dezelfde manier houdt de Allerhoogste Heer heel veel van Zijn toegewijde en kan Hij niet van hem gescheiden worden.

In het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.68) zegt de Heer:

sādhavo hṛdayaṁ mahyaṁ
sādhūnāṁ hṛdayaṁ tv aham
mad-anyat te na jānanti
nāhaṁ tebhyo manāg api

‘De toegewijden zijn altijd aanwezig in Mijn hart en Ik ben altijd aanwezig in het hart van Mijn toegewijden. De toegewijde kent niets buiten Mij en ook Ik kan de toegewijde niet vergeten.’ Er bestaat een zeer innige relatie tussen de Allerhoogste Heer en de zuivere toegewijden. Zuivere toegewijden met volledige kennis van de Heer hebben altijd een spirituele verbinding met Hem en daarom zijn ze Hem heel dierbaar.