NL/BG 7.18

Revision as of 18:35, 24 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


VERS 18

udārāḥ sarva evaite, jñānī tv ātmaiva me matam
āsthitaḥ sa hi yuktātmā, mām evānuttamāṁ gatim

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

udārāḥ — grootmoedig; sarve — al; eva — zeker; ete — deze; jñānī — iemand die kennis bezit; tu — maar; ātmā eva — als Mijzelf; me — Mijn; matam — mening; āsthitaḥ — bevindt zich; saḥ — hij; hi — zeker; yukta-ātmā — bezig met devotionele dienst; mām — in Mij; eva — zeker; anuttamām — de hoogste; gatim — bestemming.

VERTALING

Al deze toegewijden zijn ongetwijfeld grootmoedige zielen, maar hij die kennis over Mij bezit, is Me net zo dierbaar als Mijn eigen Zelf. Omdat hij bezig is in Mijn transcendentale dienst, zal hij Mij, het hoogste en meest volmaakte doel, zeker bereiken.

COMMENTAAR

Het is niet zo dat toegewijden met minder complete kennis van de Heer Hem niet dierbaar zijn. De Heer zegt dat ze allemaal grootmoedige zielen zijn, omdat iedereen die de Heer voor welk doel dan ook benadert, een mahātmā, een grote ziel, genoemd wordt. De Heer aanvaardt toegewijden die wat voordeel willen halen uit hun devotionele dienst, omdat er sprake is van een uitwisseling van genegenheid. Uit genegenheid vragen ze de Heer om wat materieel voordeel en wanneer ze het krijgen zijn ze zo tevreden, dat ze ook vooruitgang maken in devotionele dienst. Maar de toegewijde die volledige kennis heeft, is de Heer zeer dierbaar, omdat het dienen van de Allerhoogste Heer met liefde en devotie zijn enige verlangen is. Zo’n toegewijde kan geen seconde leven zonder in aanraking te zijn met de Allerhoogste Heer of zonder Hem te dienen. Op dezelfde manier houdt de Allerhoogste Heer heel veel van Zijn toegewijde en kan Hij niet van hem gescheiden worden.

In het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.68) zegt de Heer:

sādhavo hṛdayaṁ mahyaṁ, sādhūnāṁ hṛdayaṁ tv aham
mad-anyat te na jānanti, nāhaṁ tebhyo manāg api

‘De toegewijden zijn altijd aanwezig in Mijn hart en Ik ben altijd aanwezig in het hart van Mijn toegewijden. De toegewijde kent niets buiten Mij en ook Ik kan de toegewijde niet vergeten.’ Er bestaat een zeer innige relatie tussen de Allerhoogste Heer en de zuivere toegewijden. Zuivere toegewijden met volledige kennis van de Heer hebben altijd een spirituele verbinding met Hem en daarom zijn ze Hem heel dierbaar.