NL/Prabhupada 0009 - De dief die een toegewijde werd: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0009 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1972 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
No edit summary
 
Line 9: Line 9:
[[Category:Dutch Language]]
[[Category:Dutch Language]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0008 - Krishna beweert; "Ik ben iedereen's vader"|0008|NL/Prabhupada 0010 - Probeer Krishna niet te imiteren|0010}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 17: Line 20:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|M1V0-fsUuPM|The Thief Who Became A Devotee - Prabhupāda 0009}}
{{youtube_right|SQLTYa2_Uv8|De dief die een toegewijde werd<br />- Prabhupāda 0009}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<mp3player>http://vaniquotes.org/w/images/720815SB.LA_clip.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/720815SB.LA_clip.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 29: Line 32:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā: ([[Vanisource:BG 7.25|BG 7.25]]) nāhaṁ prakāśaḥ sarvasya yoga-māyā-samāvṛtaḥ "Ik ben niet voor iedereen zichtbaar. Yogamāyā, yogamāyā bedekt." Dus hoe kan je God zien? Maar deze oplichterij is gaande, "Kan je me God tonen? Heb je God gezien?" God is net een speeltje geworden. "Hier is God. Hij is een incarnatie van God." ([[Vanisource:BG 7.15|BG 7.15]]) Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ Ze zijn zondig, schurken, dwazen, laagste der mensen. Ze vragen op die manier: "Kan je me God tonen?" Welke kwaliteiten heb je bereikt, dat je God kan zien? Hier is de kwalificatie. Wat is dat? Tac chraddadhānā munayaḥ. Men moet eerst en vooral gelovig zijn. Gelovig. Śraddadhānāḥ. Hij moet eigenlijk heel gretig zijn om God te zien. Niet met een neiging, frivool ding, "Kan je me God tonen?" Een magie, alsof God een magie is. Nee. Hij moet heel serieus zijn: "Ja, als God er is... We hebben het gezien, we zijn geïnformeerd over God. Dus ik moet zien." Er is een verhaal in dit verband. Het is heel instructief; probeer te luisteren. Een professioneel voordrager las over de Bhāgavata, en hij omschreef dat Kṛṣṇa, heel gedecoreerd zijnde met allemaal juwelen, Hij werd gezonden om te zorgen voor de koeien in het bos. Dus er was een dief in die voordracht. Dus hij dacht dat "Waarom niet naar Vṛndāvana gaan en deze jongen plunderen? Hij is in het bos met zoveel waardevolle juwelen. Ik kan daar naartoe gaan en het kind vangen en alle juwelen nemen." Dat was zijn bedoeling. Dus, hij meende het "Ik moet die jongen vinden. Dat word ik overnacht een miljonair. Zo veel juwelen. Nee." Dus hij ging erheen, maar zijn kwalificatie was dat "Ik moet Kṛṣṇa zien, Ik moet Kṛṣṇa zien." Die ongerustheid, die gretigheid, maakte het mogelijk dat hij Kṛṣṇa zag in Vṛndāvana. Hij zag Kṛṣṇa op dezelfde wijze zoals omschreven aan hem door de Bhāgavata lezer. Dan zag hij, "Oh, oh, je bent zo'n leuke jongen, Kṛṣṇa." Dus hij begon te flatteren. Hij dacht dat "Flatteren, ik zal alle juwelen nemen." Dus toen hij zijn echte zaken voorstelde, "Dus mag ik wat van Je sieraden nemen? Je bent zo rijk." Nee, nee, nee. Je... Mijn moeder zal kwaad zijn. Ik kan niet..." Kṛṣṇa als een kind. Dus hij werd meer en meer gretig voor Kṛṣṇa. En dan. Door Kṛṣṇa's associatie, hij was al zuiver geworden. Dan, uiteindelijk, zei Kṛṣṇa, "Ok, je kan het nemen." Toen werd hij een toegewijde, onmiddellijk. Door Kṛṣṇa's associatie...
Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā: ([[NL/BG 7.25|BG 7.25]]) ''nāhaṁ prakāśaḥ sarvasya yoga-māyā-samāvṛtaḥ'' "Ik ben niet voor iedereen zichtbaar. ''Yogamāyā'' bedekt." Dus hoe kan je God zien? Maar deze oplichterij is gaande, "Kan je me God tonen? Heb je God gezien?" God is net een speeltje geworden. "Hier is God. Hij is een incarnatie van God." ([[NL/BG 7.15|BG 7.15]]) ''Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ''. Ze zijn zondig, schurken, dwazen, laagste der mensen. Ze vragen op die manier: "Kan je me God tonen?" Welke kwaliteiten heb je verworven dat je God kan zien? Hier is de kwalificatie. Wat is dat? ''Tac chraddadhānā munayaḥ'' (SB 1.2.12). Men moet eerst en vooral gelovig zijn. Gelovig. ''Śraddadhānāḥ''. Hij moet eigenlijk heel gretig zijn om God te zien. Niet met een neiging, frivool ding: "Kan je me God tonen?" Een magie, alsof God een magie is. Nee. Hij moet heel serieus zijn: "Ja, als God er is ... We hebben het gezien, we zijn geïnformeerd over God. Dus ik moet zien."  


Dus op de één of de andere manier, we moeten in contact komen met Kṛṣṇa. Op de één of de andere manier. Dan zullen we gezuiverd worden.
Er is een verhaal in dit verband. Het is heel instructief, probeer te luisteren. Een professionele voordrager las over de Bhāgavata en hij omschreef dat Kṛṣṇa heel rijk gedecoreerd is met allemaal juwelen en Hij werd het bos in gestuurd om voor de koeien te zorgen. Dus er was een dief bij die voordracht. Dus hij dacht dat: "Waarom niet naar Vṛndāvana gaan en deze jongen plunderen? Hij is in het bos met zoveel waardevolle juwelen. Ik kan daar naartoe gaan en het kind vangen en alle juwelen nemen." Dat was zijn bedoeling. Dus hij meende het: "Ik moet die jongen vinden. Dan word ik overnacht een miljonair. Zoveel juwelen. Nee." Dus hij ging erheen maar zijn kwalificatie was dat: "Ik moet Kṛṣṇa zien, ik moet Kṛṣṇa zien." Die ongerustheid, die gretigheid, maakte het mogelijk dat hij Kṛṣṇa zag in Vṛndāvana. Hij zag Kṛṣṇa op dezelfde wijze zoals omschreven door de Bhāgavata lezer. Dan zag hij: "Oh, oh, je bent zo'n leuke jongen, Kṛṣṇa." Dus hij begon te vleien. Hij dacht dat: "Door te vleien kan ik alle juwelen nemen." Dus toen hij zijn echte bedoeling voorstelde: "Dus mag ik wat van Je sieraden nemen? Je bent zo rijk." Nee, nee, nee. Je ... Mijn moeder zal kwaad zijn. Ik kan niet ..." Kṛṣṇa als een kind. Dus hij werd meer en meer gretig voor Kṛṣṇa. En dan ... Door Kṛṣṇa's associatie was hij al zuiver geworden. Dan uiteindelijk zei Kṛṣṇa: "Ok, je kan het nemen." Toen werd hij een toegewijde, onmiddellijk. Want door Kṛṣṇa's associatie ...
 
Dus op de één of de andere manier moeten we in contact komen met Kṛṣṇa. Op de één of de andere manier. Dan zullen we gezuiverd worden.
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 21:11, 21 February 2022



Lecture on SB 1.2.12 -- Los Angeles, August 15, 1972

Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā: (BG 7.25) nāhaṁ prakāśaḥ sarvasya yoga-māyā-samāvṛtaḥ "Ik ben niet voor iedereen zichtbaar. Yogamāyā bedekt." Dus hoe kan je God zien? Maar deze oplichterij is gaande, "Kan je me God tonen? Heb je God gezien?" God is net een speeltje geworden. "Hier is God. Hij is een incarnatie van God." (BG 7.15) Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ. Ze zijn zondig, schurken, dwazen, laagste der mensen. Ze vragen op die manier: "Kan je me God tonen?" Welke kwaliteiten heb je verworven dat je God kan zien? Hier is de kwalificatie. Wat is dat? Tac chraddadhānā munayaḥ (SB 1.2.12). Men moet eerst en vooral gelovig zijn. Gelovig. Śraddadhānāḥ. Hij moet eigenlijk heel gretig zijn om God te zien. Niet met een neiging, frivool ding: "Kan je me God tonen?" Een magie, alsof God een magie is. Nee. Hij moet heel serieus zijn: "Ja, als God er is ... We hebben het gezien, we zijn geïnformeerd over God. Dus ik moet zien."

Er is een verhaal in dit verband. Het is heel instructief, probeer te luisteren. Een professionele voordrager las over de Bhāgavata en hij omschreef dat Kṛṣṇa heel rijk gedecoreerd is met allemaal juwelen en Hij werd het bos in gestuurd om voor de koeien te zorgen. Dus er was een dief bij die voordracht. Dus hij dacht dat: "Waarom niet naar Vṛndāvana gaan en deze jongen plunderen? Hij is in het bos met zoveel waardevolle juwelen. Ik kan daar naartoe gaan en het kind vangen en alle juwelen nemen." Dat was zijn bedoeling. Dus hij meende het: "Ik moet die jongen vinden. Dan word ik overnacht een miljonair. Zoveel juwelen. Nee." Dus hij ging erheen maar zijn kwalificatie was dat: "Ik moet Kṛṣṇa zien, ik moet Kṛṣṇa zien." Die ongerustheid, die gretigheid, maakte het mogelijk dat hij Kṛṣṇa zag in Vṛndāvana. Hij zag Kṛṣṇa op dezelfde wijze zoals omschreven door de Bhāgavata lezer. Dan zag hij: "Oh, oh, je bent zo'n leuke jongen, Kṛṣṇa." Dus hij begon te vleien. Hij dacht dat: "Door te vleien kan ik alle juwelen nemen." Dus toen hij zijn echte bedoeling voorstelde: "Dus mag ik wat van Je sieraden nemen? Je bent zo rijk." Nee, nee, nee. Je ... Mijn moeder zal kwaad zijn. Ik kan niet ..." Kṛṣṇa als een kind. Dus hij werd meer en meer gretig voor Kṛṣṇa. En dan ... Door Kṛṣṇa's associatie was hij al zuiver geworden. Dan uiteindelijk zei Kṛṣṇa: "Ok, je kan het nemen." Toen werd hij een toegewijde, onmiddellijk. Want door Kṛṣṇa's associatie ...

Dus op de één of de andere manier moeten we in contact komen met Kṛṣṇa. Op de één of de andere manier. Dan zullen we gezuiverd worden.