NL/Prabhupada 0398 - Het commentaar bij Sri Krishna Caitanya Prabhu

Revision as of 18:21, 15 February 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0398 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1969 Category:NL-Quotes - Pur...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Purport to Sri Krsna Caitanya Prabhu -- Los Angeles, January 11, 1969

Śrī-kṛṣṇa-caitanya prabhu doyā koro more, tomā binā ke doyālu jagata-māyāre. Dit is een lied gecomponeerd door Narottama dāsa Ṭhākura. Hij bidt naar Heer Caitanya dat "Mijn lieve Heer, wees barmhartig met mij, want wie kan er meer genadig zijn dan Uw Heerlijkheid binnen deze drie werelden?" Eigenlijk is dit het feit. Niet alleen Narottama dāsa Ṭhākura, maar ook Rūpa Gosvāmī, Hij bad ook voor Heer Caitanya toen beiden elkaar ontmoetten in Prayāga, Allahabad, in de eerste ontmoeting van Heer Caitanya en Rūpa Gosvāmī bij Prayāga. Op dat moment, zei Śrīla Rūpa Gosvāmī ook: "Mijn lieve Heer, U bent de meest genereuze van alle incarnaties. Omdat U liefde voor Kṛṣṇa verspreid, Kṛṣṇa-bewustzijn." Met andere woorden, toen Kṛṣṇa persoonlijk aanwezig was, Hij vroeg ons gewoon om ons over te geven, maar Hij verdeelde Zichzelf niet zo gemakkelijk. Hij stelde een voorwaarde dat "Allereerst moet je je over geven." Maar hier, in deze incarnatie, Heer Caitanya, hoewel Hij Kṛṣṇa Zelf is, Hij stelde geen enkele voorwaarde. Hij verdeelde gewoon, "Neem de liefde van Kṛṣṇa." Daarom is Heer Caitanya erkend als de meest vrijgevige incarnatie, en Narottama dāsa Ṭhākura zegt: "Wees barmhartig met mij. U bent zo grootmoedig, want U hebt de gevallen zielen van deze tijd gezien, en U bent heel erg meelevend met hen. Maar U moet ook weten dat ik de meest gevallene ben. Niemand is meer gevallen dan ik." Patita-pāvana-hetu tava avatāra. "Uw incarnatie is alleen maar om de geconditioneerde zielen, gevallen zielen terug te winnen. Maar ik verzeker U dat U een groterere gevallene dan ik niet vindt. Daarom is mijn claim de eerste."

Dan bidt hij tot Lord Nityānanda. Hij zegt: hā hā prabhu nityānanda, premānanda sukhī. "Mijn lieve Heer Nityānanda, U bent altijd blij, in spirituele gelukzaligheid, en U bent altijd erg blij. Dus ik ben tot U gekomen, want ik ben het meest ongelukkig. Dus als U zo vriendelijk wilt zijn om Uw blik op mij te richten, dan kan ik ook gelukkig worden."

Dan bidt hij tot Advaita Prabhu: hā hā prabhu sītā-pati advaita gosāi. De naam van Advaita Prabhu's vrouw was Sītā. Daarom wordt Hij soms aangesproken als sītā-pati. Dus "Mijn lieve Advaita Prabhu, de echtgenoot van Sītā, wees ook vriendelijk met mij, Want als U vriendelijk met mij bent, dan zullen Heer Caitanya en Nityānanda ook vriendelijk met mij zijn." De reden is eigenlijk dat, Advaita Prabhu nodigde Heer Caitanya uit om naar beneden te komen. Toen Advaita Prabhu de gevallen zielen zag, ze zijn allemaal gewoon bezig met zinsbevrediging zonder Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen, Hij voelde Zich heel erg meelevend met de gevallen zielen, Hij voelde zich niet in staat om al deze gevallen zielen op te eisen. Daarom bad Hij tot Heer Kṛṣṇa dat "Je komt zelf. Zonder Uw persoonlijke aanwezigheid, is het niet mogelijk om deze gevallen zielen te verlossen." Dus door zijn uitnodiging verscheen Heer Caitanya. "Natuurlijk..." Narottama dāsa Ṭhākura bidt tot Advaita Prabhu, dat "Als U vriendelijk met mij bent, dan zullen van nature Heer Caitanya en Nityānanda ook vriendelijk met mij zijn."

Dan bidt hij naar de Gosvāmīs. Hā hā svarūpa, sanātana, rūpa, raghunātha. "Mijn lieve Gosvāmī Prabhus," svarūpa. Svarūpa Dāmodara was de persoonlijke secretaris van Heer Caitanya. Hij was altijd met Caitanya Mahāprabhu, en wat Hij ook wilde, hij regelde dat onmiddellijk. Twee persoonlijke bedienden, Svarūpa Dāmodara en Govinda, ze waren altijd, altijd met Heer Caitanya. Dus Narottama dāsa Ṭhākura bidt ook tot Svarūpa Dāmodara. En dan de Gosvāmīs. De volgende leerlingen van Heer Caitanya waren de zes Gosvāmīs: Śrī Rūpa, Śrī Sanātana, Śrī Bhaṭṭa Raghunātha, Śrī Gopāla Bhaṭṭa Gosvāmī, Jīva Gosvāmī, and Raghunātha dāsa Gosvāmī. Deze zes Gosvāmīs werden direct geïnstrueerd door Heer Caitanya, voor het verspreiden van deze beweging van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Narottama dāsaṬhākura bidt ook voor hun genade. En na de zes Gosvāmīs, de volgende ācārya was Śrīnivāsa Ācārya. Dus hij is ook aan het bidden, Śrīnivāsa Ācārya. Eigenlijk was Narottama dāsa Ṭhākura in de geestelijke erfopvolging na Śrīnivāsa Ācārya.

Hij was bijna een tijdgenoot. En zijn persoonlijke vriend was Rāmacandra, Rāmacandra Cakravartî. Dus hij bidt dat "Ik verlang altijd naar het gezelschap van Rāmacandra " Gezelschap van toegewijden. Het hele proces is dat we altijd moeten bidden voor de genade van de superieure ācārya. En we moeten gezelschap houden met zuivere toegewijden. Dan zal het makkelijker voor ons worden om door te gaan in Kṛṣṇa-bewustzijn, om de genade van Heer Caitanya en Heer Kṛṣṇa te ontvangen. Dit is de som en de inhoud van dit lied gezongen door Narottama dāsa Ṭhākura.