NL/Prabhupada 0443 - Er is geen sprake van impersonalisme

Revision as of 02:16, 7 March 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0443 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1968 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on BG 2.8-12 -- Los Angeles, November 27, 1968

Prabhupāda: Ga door.

Toegewijde: "Als individualiteit geen feit is, dan zou Kṛṣṇa het niet hebben benadrukt zozeer zelfs voor de toekomst."

Prabhupāda: Ja. Hij zegt dat er geen sprake van was dat we geen individueel zijn, en er zal in de toekomst geen tijd zijn dat we niet individueel zullen blijven. En voor zover het heden betreft, we zijn allemaal individueel. Je weet wel. Waar is de mogelijkheid van het verlies van individualiteit? Word onpersoonlijk? Nee, er is geen mogelijkheid. Deze filosofie van de leegte, impersonalisme, ze zijn een kunstmatige manier van ontkenning van, de verbijsterende veelvormigheid van dit materiaal bestaan. Dat is slechts de negatieve kant. Dat is niet een positieve kant. Een positieve kant is dat, als Kṛṣṇa zegt, tyaktvā dehaṁ punar janma naiti mām eti kaunteya (BG 4.9). "Na het opgeven van dit materiele tabernakel, iemand komt tot Mij." Net als na het verlaten van deze kamer, moet je naar een andere kamer gaan. Je kunt niet zeggen dat "Na het verlaten van deze kamer, zal ik in de lucht leven." Op dezelfde manier, na het verlaten van dit lichaam, als je naar Kṛṣṇa in het spirituele rijk gaat, je individualiteit zal er zijn, maar je zult dat spirituele lichaam hebben. Wanneer er een spiritueel lichaam is, dan is er geen verwarring. Net zoals je lichaam anders is dan het lichaam van de waterwezens. De waterwezens, ze hebben geen verstoring in het water, omdat hun lichaam is gemaakt als dat. Ze kunnen er vreedzaam leven. Jij kunt er niet leven. Ook de vissen, als je ze uit het water haalt kunnen ze niet leven. Op dezelfde manier, omdat je ziel bent, je kunt niet vreedzaam leven in deze materiële wereld. Dit is vreemd. Maar zodra je de spirituele wereld betreedt, je leven is eeuwig, gelukzalig en vol kennis, echte vrede. Tyaktvā dehaṁ punar janma naiti ( (BG 4.9). Kṛṣṇa zegt: "Na het verlaten van dit lichaam, komt hij niet in deze verwarring van de materiële wereld." Mām eti: "Hij komt tot Mij." "Mij" betekent Zijn koninkrijk, Zijn parafernalia, Zijn metgezellen, alles. Als een rijk man of een koning zegt: "Oké, je komt naar mij," dat betekent niet dat hij onpersoonlijk is. Als een koning zegt: "Kom naar..." betekent dat hij zijn paleis heeft, hij heeft zijn secretaresse, hij heeft zijn mooie appartement, alles is aanwezig. Hoe kan hij onpersoonlijk worden? Maar hij zegt alleen: "Kom naar mij." Dit 'ik' betekent alles. Dit 'ik' betekent niet onpersoonlijk. En we hebben informatie van Brahma-saṁhitā, lakṣmī-sahasra-śata-sambhrama-sevyamānaṁ... surabhīr abhipālayantam (Bs. 5.29). Dus Hij is niet onpersoonlijk. Hij is koeien aan het grootbrengen, Hij is met honderden en duizenden godinnen van fortuin, Zijn vrienden, Zijn parafernalia, Zijn koninkrijk, Zijn huis, alles is aanwezig. Er is dus geen sprake van impersonalisme.