NL/Prabhupada 0449 - Met Bhakti kan je de Allerhoogste Heer beheersen. Dat is de enige manier: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0449 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1977 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0023: VideoLocalizer - changed YouTube player to show hard-coded subtitles version)
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0448 - We moeten lessen over God nemen van de sastra, guru en sadhu|0448|NL/Prabhupada 0450 - Vermeng geen materiële verlangens met het doen van toegewijde dienst|0450}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|UsV7jPlIXvk|Door Bhakti kun je de Allerhoogste Heer controleren. Dat is de enige manier <br/>- Prabhupāda 0449}}
{{youtube_right|pJ7PxkzIWdE|Met Bhakti kan je de Allerhoogste Heer beheersen. Dat is de enige manier <br/>- Prabhupāda 0449}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<mp3player>http://vaniquotes.org/w/images/770217SB-MAY_clip2.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/770217SB-MAY_clip2.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
Dus Brahmā, Heer Brahmā, hij wordt verondersteld het eerste levende wezen in dit universum te zijn. Lakṣmī werd bang; Brahmā werd ook heel erg bang. Daarom verzocht Brahmā Prahlāda Mahārāja dat "Je gaat vooruit, mijn lieve zoon, en kalmeer de Heer. Je kunt dit doen, want voor jou is Hij verschenen in dit woeste kenmerk. Je vader beledigde Hem op zoveel manieren door je plagen, door je te straffen, door je in de problemen te brengen. Daarom verscheen Hij heel boos. Dus je kunt hem kalmeren. Wij kunnen niet. Het is niet mogelijk." Prahlāda preṣayām āsa brahma avasthita antike. Dus Prahlāda Mahārāja, die een zeer verheven toegewijde is, hij kon de Heer kalmeren. Bhaktyā, door bhakti, kunt je de Allerhoogste Heer controleren. Dat is de enige manier. Bhaktyā maṁ abhijānāti ([[Vanisource:BG 18.55|BG 18.55]]). Het begrip is ook door bhakti, en door bhakti kun je God besturen. Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau. Je kunt God niet begrijpen door het bestuderen van de Veda's. Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau. Maar voor Zijn toegewijden, is Hij zeer, zeer gemakkelijk beschikbaar. Daarom is bhakti de enige bron. Bhaktyām ekayā grāhyam. Alleen door bhakti kunt je toenaderen, kun je met God op hetzelfde niveau praten net zoals met een vriend. De koeherdersjongens, ze behandelden Kṛṣṇa op dezelfde status: "Kṛṣṇa is net als wij." Maar ze hielden heel, heel intens veel van Kṛṣṇa. Dat is hun kwalificatie. Daarom stemde Kṛṣṇa er soms mee in om de koeherdersjongens op Zijn schouder te nemen. Dus dit is de... Kṛṣṇa wil dat, dat "Mijn bhakta... Wees Mijn bhakta en controleer Mij. Iedereen aanbidt Mij met ontzag en eerbied. Ik wil dat iemand naar voren komt en Mij controleert." Dat wil Hij. Daarom heeft Hij Moeder Yaśodā geaccepteerd om Hem te beheersen. Hoe kan God worden gecontroleerd? Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ (Bs. 5.1). Hij is de Allerhoogste Bestuurder. Wie kan Hem controleren? Het is niet mogelijk. Maar Hij is het er mee eens om worden gecontroleerd door Zijn zuivere toegewijde. Hij is het ermee eens: "Ja, moeder, je controleert Mij. Je bind Me. U toont Mij uw stok, zodat Ik bang zou kunnen zijn."
Dus heer Brahmā wordt verondersteld het eerste levende wezen in dit universum te zijn. Lakṣmī werd bang, Brahmā werd ook heel bang. Daarom verzocht Brahmā Prahlāda Mahārāja dat: "Jij gaat naar voren, mijn lieve zoon, en kalmeer de Heer. Jij kan dit doen, want voor jou is Hij in deze woeste gedaante verschenen. Je vader beledigde Hem op zoveel manieren door je plagen, door je te straffen, door je in de problemen te brengen. Daarom is Hij heel boos verschenen. Dus jij kan hem kalmeren. Wij niet. Het is niet mogelijk." ''Prahlāda preṣayām āsa brahma avasthita antike''. Dus Prahlāda Mahārāja, die een zeer verheven toegewijde was, kon de Heer kalmeren.  


Dus alles is er. Denk niet dat God nul is, nee, śūnyavādi. Hij is alles. Janmādy asya yataḥ ([[Vanisource:SB 1.1.1|SB 1.1.1]]). Athāto brahma jijñāsā. Je stelt een vraag over Brahman. Param brahma param dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavan ([[Vanisource:BG 10.12|BG 10.12]]). Dus er moet woede zijn, niet dat God altijd vredelievend moet zijn. Maar het verschil is dat Zijn woede en Zijn vreedzame houding hetzelfde resultaat produceren. Prahlāda Mahārāja, een toegewijde... Hij is zeer tevreden met Prahlāda Mahārāja, en Hij is zeer ontevreden met zijn vader, maar het resultaat is hetzelfde: beiden kregen bevrijding. Hoewel een toegewijde een metgezel wordt, terwijl de demoon die wordt gedood door God, die wordt geen metgezel - hij is niet gekwalificeerd - maar hij komt in het spirituele rijk. Hij krijgt de bevrijding uit deze materiële gebondenheid. Dus waarom moet een ​​toegewijde hetzelfde standpunt innemen? Daarom māṁ eti. Tato māṁ tattvato jñātvā viśate tad-anantaram ([[Vanisource:BG 18.55|BG 18.55]]). Ze viśate, betreedt, komt in het spirituele rijk. Iedereen die is bevrijd, komt daar binnen.  
''Bhaktyā'', met ''bhakti'' kan je de Allerhoogste Heer beheersen. Dat is de enige manier. ''Bhaktyā maṁ abhijānāti'' ([[NL/BG 18.55|BG 18.55]]). Het begrijpen komt ook door ''bhakti'', en met ''bhakti'' kan je God beheersen. ''Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau''. Je kan God niet begrijpen door de Veda's te bestuderen. ''Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau''. Maar voor Zijn toegewijden is Hij heel gemakkelijk beschikbaar. Daarom is ''bhakti'' de enige bron. ''Bhaktyām ekayā grāhyam''. Alleen met ''bhakti'' kan je benaderen, je kan met God op gelijk niveau praten zoals met een vriend. De koeherdersjongens behandelden Kṛṣṇa op gelijk niveau: "Kṛṣṇa is net als wij." Maar ze hielden heel erg intens veel van Kṛṣṇa. Dat is hun kwalificatie. Daarom stemde Kṛṣṇa soms toe om de koeherdersjongens op Zijn schouder te nemen. Kṛṣṇa wil dat: "Wees Mijn ''bhakta'' en beheers Mij. Iedereen aanbidt Mij met eerbied en ontzag. Ik wil dat iemand naar voren komt en Mij beheerst." Dat wil Hij. Daarom heeft Hij geaccepteerd dat Moeder Yaśodā Hem beheerst. Hoe kan God worden beheerst? ''Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ'' (Bs. 5.1). Hij is de Allerhoogste Bestuurder. Wie kan Hem beheersen? Het is niet mogelijk. Maar Hij vindt het goed om te worden beheerst door Zijn zuivere toegewijde. Hij vindt het goed: "Ja moeder, je beheerst Me. Je bindt Me. Je laat je stok zien zodat Ik bang zal zijn."


:brahma-bhūtaḥ prasannātmā
Dus alles is er. Denk niet dat God nul is, nee, ''śūnyavādi''. Hij is alles. ''Janmādy asya yataḥ'' ([[Vanisource:SB 1.1.1|SB 1.1.1]]). ''Athāto brahma jijñāsā''. Je doet onderzoek naar Brahman. ''Paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān'' ([[NL/BG 10.12-13|BG 10.12]]).
:na śocati na kāṅkṣati
:samaḥ sarveṣu bhūteṣu
:mad-bhaktiṁ labhate...
:([[Vanisource:BG 18.54|BG 18.54]])


Maar degenen die toegewijden zijn, zij mogen naar de planeet gaan, Vaikuṇṭha planeet of Goloka Vṛndāvana planeet. Zo krijgt men zijn oorspronkelijke positie. Maar als we niet tot bhakti komen, dan kunnen we in de Brahman schittering komen, maar er is daar kans om te vallen. Āruhya kṛcchreṇa paraṁ padaṁ tataḥ patanty adho 'nādṛta-yusmad-aṅghrayaḥ ([[Vanisource:SB 10.2.32|SB 10.2.32]]). Dus degenen die impersonalist zijn, zij kunnen in het spirituele rijk komen. Dat heet paraṁ padaṁ. Padaṁ padaṁ yad vipadāṁ na teṣām ([[Vanisource:SB 10.14.58|SB 10.14.58]]). Maar er is ook kans om te vallen. Āruhya kṛcchreṇa. Na zware boetedoeningen kan men in de Brahman schittering komen. Maar tenzij je informatie krijgt over de paraṁ padaṁ - samāśritā ye pada pallava plavam - is er kans op vallen. In de materiële wereld is er bhūtvā bhūtvā pralīyate ([[Vanisource:BG 8.19|BG 8.19]]).  
Dus er moet boosheid zijn, God hoeft niet altijd vredelievend te zijn. Maar het verschil is dat Zijn boosheid en Zijn vreedzame houding hetzelfde resultaat geven. Hij is heel tevreden met Prahlāda Mahārāja, en Hij is heel ontevreden met zijn vader, maar het resultaat is hetzelfde: beiden kregen bevrijding. Hoewel een toegewijde een metgezel wordt, terwijl de demon die door God wordt gedood geen metgezel wordt, hij is niet gekwalificeerd, maar hij komt in het spirituele koninkrijk. Hij krijgt bevrijding van deze materiële gebondenheid. Dus waarom zou een ​​toegewijde dezelfde positie nemen? Daarom; ''māṁ eti''. ''Tato māṁ tattvato jñātvā viśate tad-anantaram'' ([[NL/BG 18.55|BG 18.55]]). Ze, ''viśate'', komen in het spirituele koninkrijk. Iedereen die bevrijd is komt daar binnen.  


Maar in het spirituele ook, als je in het spirituele rijk komt, van daar ook, zelfs soms gebeurt dat. Natuurlijk, dat is door Gods verlangen. Net als Jaya-Vijaya. Ze waren persoonlijke metgezellen. Maar de verklaring is dat Kṛṣṇa wilde dat "ze moeten gaan..., de Hiraṇyakaśipu..., deze twee, Jaya-Vijaya, ze moet naar de materiële wereld gaan, en ik moet vechten met hen." Want dat vechten, om boos te worden, die tendens is er. Waar zal Hij het vertonen? In de Vaikuṇṭha is er geen kans om deze woede tentoon te stellen en te vechten. Dat is niet mogelijk. Daarom beweegt Hij Zijn toegewijde tot "Ga naar de materiële wereld en word Mijn vijand, en Ik zal vechten. Ik zal boos worden, "want in de Vaikuṇṭha, spirituele rijk, is er geen kans. Iedereen is aan het dienen; iedereen is vriendelijk. Een beetje relatie... Waar is de kwestie van vechten? Maar vechtlust is er; boosheid is er. Waar zal Hij het vertonen? En daarom incarneert Kṛṣṇa, Hij wordt boos en een toegewijde wordt vijand, en dit is Kṛṣṇa-līlā, nitya-līlā. Het is er aan de hand. Veel dank.  
:''brahma-bhūtaḥ prasannātmā''
:''na śocati na kāṅkṣati''
:''samaḥ sarveṣu bhūteṣu''
:''mad-bhaktiṁ labhate parām''
:([[NL/BG 18.54|BG 18.54]])
 
Maar de toegewijden mogen naar de Vaikuṇṭha planeet of Goloka Vṛndāvana planeet gaan. Op deze manier krijgt men zijn oorspronkelijke positie. Maar als we niet tot ''bhakti'' komen, dan kunnen we in de Brahman uitstraling komen, maar daar is er de kans om te vallen. ''Āruhya kṛcchreṇa paraṁ padaṁ tataḥ patanty adho 'nādṛta-yusmad-aṅghrayaḥ'' ([[Vanisource:SB 10.2.32|SB 10.2.32]]). Dus de impersonalisten kunnen in het spirituele koninkrijk komen. Dat heet ''paraṁ padaṁ''. ''Padaṁ padaṁ yad vipadāṁ na teṣām'' ([[Vanisource:SB 10.14.58|SB 10.14.58]]). Maar daar is ook de kans om te vallen. ''Āruhya kṛcchreṇa''. Na zware soberheid en boetedoeningen kan men in de ''Brahman'' uitstraling komen. Maar tenzij iemand informatie krijgt over de ''paraṁ padaṁ'' - ''samāśritā ye pada pallava plavam'' - is er kans om te vallen. In de materiële wereld is er; ''bhūtvā bhūtvā pralīyate'' ([[NL/BG 8.19|BG 8.19]]).
 
Maar in het spirituele ook, als je in het spirituele koninkrijk komt, van daaruit zelfs gebeurt dat soms ook. Dat is natuurlijk door Gods verlangen. Net als Jaya-Vijaya. Zij waren persoonlijke metgezellen. Maar de verklaring is dat Kṛṣṇa wilde dat: "Deze twee, Jaya-Vijaya, moeten naar de materiële wereld gaan als Hiraṇyakaśipu en ik moet met hun vechten." Want de neiging om boos te worden en te vechten is er. Waar zal Hij het vertonen? In Vaikuṇṭha is er geen kans om deze woede en vechtlust te uiten. Dat is niet mogelijk. Daarom haalt Hij Zijn toegewijde over: "Ga naar de materiële wereld en wordt Mijn vijand en Ik zal vechten, Ik zal boos worden." Want in Vaikuṇṭha, het spirituele koninkrijk, is er geen kans. Iedereen is aan het dienen, iedereen is vriendelijk. Waar is de kwestie van vechten? Maar vechtlust is er, boosheid is er. Waar zal Hij het vertonen? En daarom incarneert Kṛṣṇa, Hij wordt boos en een toegewijde wordt vijand, en dit is ''Kṛṣṇa-līlā, nitya-līlā''. Dit is wat er gaande is.<br />
Heel veel dank.


Toegewijden: Jaya! Haribol!  
Toegewijden: Jaya! Haribol!  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 15:58, 29 January 2021



Lecture on SB 7.9.3 -- Mayapur, February 17, 1977

Dus heer Brahmā wordt verondersteld het eerste levende wezen in dit universum te zijn. Lakṣmī werd bang, Brahmā werd ook heel bang. Daarom verzocht Brahmā Prahlāda Mahārāja dat: "Jij gaat naar voren, mijn lieve zoon, en kalmeer de Heer. Jij kan dit doen, want voor jou is Hij in deze woeste gedaante verschenen. Je vader beledigde Hem op zoveel manieren door je plagen, door je te straffen, door je in de problemen te brengen. Daarom is Hij heel boos verschenen. Dus jij kan hem kalmeren. Wij niet. Het is niet mogelijk." Prahlāda preṣayām āsa brahma avasthita antike. Dus Prahlāda Mahārāja, die een zeer verheven toegewijde was, kon de Heer kalmeren.

Bhaktyā, met bhakti kan je de Allerhoogste Heer beheersen. Dat is de enige manier. Bhaktyā maṁ abhijānāti (BG 18.55). Het begrijpen komt ook door bhakti, en met bhakti kan je God beheersen. Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau. Je kan God niet begrijpen door de Veda's te bestuderen. Vedeṣu durlabham adurlabha ātmā-bhaktau. Maar voor Zijn toegewijden is Hij heel gemakkelijk beschikbaar. Daarom is bhakti de enige bron. Bhaktyām ekayā grāhyam. Alleen met bhakti kan je benaderen, je kan met God op gelijk niveau praten zoals met een vriend. De koeherdersjongens behandelden Kṛṣṇa op gelijk niveau: "Kṛṣṇa is net als wij." Maar ze hielden heel erg intens veel van Kṛṣṇa. Dat is hun kwalificatie. Daarom stemde Kṛṣṇa soms toe om de koeherdersjongens op Zijn schouder te nemen. Kṛṣṇa wil dat: "Wees Mijn bhakta en beheers Mij. Iedereen aanbidt Mij met eerbied en ontzag. Ik wil dat iemand naar voren komt en Mij beheerst." Dat wil Hij. Daarom heeft Hij geaccepteerd dat Moeder Yaśodā Hem beheerst. Hoe kan God worden beheerst? Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ (Bs. 5.1). Hij is de Allerhoogste Bestuurder. Wie kan Hem beheersen? Het is niet mogelijk. Maar Hij vindt het goed om te worden beheerst door Zijn zuivere toegewijde. Hij vindt het goed: "Ja moeder, je beheerst Me. Je bindt Me. Je laat je stok zien zodat Ik bang zal zijn."

Dus alles is er. Denk niet dat God nul is, nee, śūnyavādi. Hij is alles. Janmādy asya yataḥ (SB 1.1.1). Athāto brahma jijñāsā. Je doet onderzoek naar Brahman. Paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitraṁ paramaṁ bhavān (BG 10.12).

Dus er moet boosheid zijn, God hoeft niet altijd vredelievend te zijn. Maar het verschil is dat Zijn boosheid en Zijn vreedzame houding hetzelfde resultaat geven. Hij is heel tevreden met Prahlāda Mahārāja, en Hij is heel ontevreden met zijn vader, maar het resultaat is hetzelfde: beiden kregen bevrijding. Hoewel een toegewijde een metgezel wordt, terwijl de demon die door God wordt gedood geen metgezel wordt, hij is niet gekwalificeerd, maar hij komt in het spirituele koninkrijk. Hij krijgt bevrijding van deze materiële gebondenheid. Dus waarom zou een ​​toegewijde dezelfde positie nemen? Daarom; māṁ eti. Tato māṁ tattvato jñātvā viśate tad-anantaram (BG 18.55). Ze, viśate, komen in het spirituele koninkrijk. Iedereen die bevrijd is komt daar binnen.

brahma-bhūtaḥ prasannātmā
na śocati na kāṅkṣati
samaḥ sarveṣu bhūteṣu
mad-bhaktiṁ labhate parām
(BG 18.54)

Maar de toegewijden mogen naar de Vaikuṇṭha planeet of Goloka Vṛndāvana planeet gaan. Op deze manier krijgt men zijn oorspronkelijke positie. Maar als we niet tot bhakti komen, dan kunnen we in de Brahman uitstraling komen, maar daar is er de kans om te vallen. Āruhya kṛcchreṇa paraṁ padaṁ tataḥ patanty adho 'nādṛta-yusmad-aṅghrayaḥ (SB 10.2.32). Dus de impersonalisten kunnen in het spirituele koninkrijk komen. Dat heet paraṁ padaṁ. Padaṁ padaṁ yad vipadāṁ na teṣām (SB 10.14.58). Maar daar is ook de kans om te vallen. Āruhya kṛcchreṇa. Na zware soberheid en boetedoeningen kan men in de Brahman uitstraling komen. Maar tenzij iemand informatie krijgt over de paraṁ padaṁ - samāśritā ye pada pallava plavam - is er kans om te vallen. In de materiële wereld is er; bhūtvā bhūtvā pralīyate (BG 8.19).

Maar in het spirituele ook, als je in het spirituele koninkrijk komt, van daaruit zelfs gebeurt dat soms ook. Dat is natuurlijk door Gods verlangen. Net als Jaya-Vijaya. Zij waren persoonlijke metgezellen. Maar de verklaring is dat Kṛṣṇa wilde dat: "Deze twee, Jaya-Vijaya, moeten naar de materiële wereld gaan als Hiraṇyakaśipu en ik moet met hun vechten." Want de neiging om boos te worden en te vechten is er. Waar zal Hij het vertonen? In Vaikuṇṭha is er geen kans om deze woede en vechtlust te uiten. Dat is niet mogelijk. Daarom haalt Hij Zijn toegewijde over: "Ga naar de materiële wereld en wordt Mijn vijand en Ik zal vechten, Ik zal boos worden." Want in Vaikuṇṭha, het spirituele koninkrijk, is er geen kans. Iedereen is aan het dienen, iedereen is vriendelijk. Waar is de kwestie van vechten? Maar vechtlust is er, boosheid is er. Waar zal Hij het vertonen? En daarom incarneert Kṛṣṇa, Hij wordt boos en een toegewijde wordt vijand, en dit is Kṛṣṇa-līlā, nitya-līlā. Dit is wat er gaande is.
Heel veel dank.

Toegewijden: Jaya! Haribol!