NL/Prabhupada 0656 - Degenen die toegewijden zijn haten niemand

Revision as of 10:37, 19 August 2016 by ErikAlbers (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0656 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1969 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid URL, must be MP3

Lecture on BG 6.6-12 -- Los Angeles, February 15, 1969

Toegewijde: "Een persoon wordt gezegd dat hij nog verder gevorderd is, wanneer hij iedereen - de eerlijke weldoener, vrienden en vijanden, de jaloerse, de vrome, de zondaar en degenen die onverschillig en onpartijdig zijn- met een gelijke geest ziet (BG 6.9)."

Prabhupāda: Ja. Dit is het teken van vooruitgang. Want hier in deze materiële wereld, de berekening van vriend en vijand, alles is in verhouding met dit lichaam, of zinsbevrediging. Maar realisatie van God of de Absolute Waarheid, er is geen dergelijk materiele overweging. Een ander punt is dat hier, ale geconditioneerde zielen, ze zijn onder illusie. Stel dat een arts, een arts gaat naar een patiënt. Hij stuiptrekt, hij praat onzin. Dat betekent niet dat hij zal weigeren om hem te behandelen. Hij behandelt hem als vriend. Ook hoewel de patiënt hem uitscheld, slechte namen, toch geeft hij hem het medicijn. Net als Heer Jezus Christus zei, dat "Je haat de zonde, niet de zondaar." Niet de zondaar. Dit is heel mooi. Omdat zondaar onder illusie is. Hij is gek. Als je hem haat, dan hoe kun je hem verlossen? Daarom degenen die toegewijden zijn, zij die echt dienaar van God zijn, ze hebben geen haat voor niemand.

Net als Heer Jezus Christus, toen hij gekruisigd werd, verzocht hij God: "Mijn Heer, neemt U ze niet kwalijk. Ze weten niet wat ze doen." Dit is de positie van de toegewijde. Ja. Omdat ze gek zijn op de materialistische manier van denken, dus ze kunnen niet worden gehaat. Iedereen. Dus deze Kṛṣṇa-bewustzijns beweging is zo leuk dat er geen sprake is van haat. Iedereen is welkom. Kom hier alsjeblieft. Chant Hare Kṛṣṇa. Neem Kṛṣṇa prasadam en hoor mooie filosofie van de Bhagavad-gītā, en probeer je geconditioneerde materialistische manier van leven te corrigeren. Dit is het programma - Kṛṣṇa-bewustzijn. Heer Caitanya introduceerde deze beweging. Yāre dekha, tāre kaha 'kṛṣṇa'-upadeśa (CC Madhya 7.128). "Wie je ook ontmoet, waar je ook ontmoet, probeer gewoon om hem dit Kṛṣṇa-bewustzijn te leren." Kṛṣṇa-kathā. Woorden van Heer Kṛṣṇa. U zult gelukkig zijn en zij zullen gelukkig zijn. Ga verder.

Toegewijde: "Een transcendentalist moet altijd proberen om zijn gedachten te concentreren op de Allerhoogste Zelf. Hij moet alleen wonen op een afgelegen plaats en moet altijd zorgvuldig controle over zijn geest hebben. Hij moet vrij van verlangens en bezitsdrang zijn."

Prabhupāda: Ja. Dit is het begin van transcendentaal leven. Dit, in dit hoofdstuk, zal Heer Kṛṣṇa proberen om de principes van yoga systeem te onderwijzen. Dus hier begint Hij. Dat een transcendentalist altijd moet proberen om zijn gedachten te concentreren op het hoogste zelf. Hoogste Zelf betekent Kṛṣṇa of Heer. Hij is de Allerhoogste Zelf, zoals ik net heb uitgelegd, nityo nityānāṁ cetanaś cetanānām (Kaṭha Upaniṣad 2.2.13). Hij is de opperste eeuwige. Hij is het allerhoogste levend wezen. Dus het hele yoga-systeem is om de geest te concentreren op het Allerhoogste Zelf. We zijn niet het Hoogste Zelf. Dat kun je begrijpen. Hoogste Zelf is God. Dit is dvaita-vāda. Dualiteit. Dualiteit betekent God is anders dan mij. Hij is oppermachtig. Ik ben ondergeschikte. Hij is groot, ik ben klein. Hij is oneindig, ik ben oneindig. Dit is de relatie. Dus omdat we oneindig zijn, moeten we onze geest concentreren op het oneindige, Opperste Zelf. Daarna moet hij alleen wonen. Alleen. Dit is het allerbelangrijkste. Alleen betekent niet om te leven met personen die niet Kṛṣṇa-bewust of God bewust zijn. Dat is alleen. Hij moet alleen wonen op een afgelegen plek. Afgelegen plek, er zijn, of, in de jungle. In het bos. Het is een erg afgelegen plek. Maar in deze tijd is het zeer moeilijk om naar de jungle te gaan en een afgelegen plek te vinden. De afgelegen plek is dat, waar gewoon God bewustzijn wordt onderwezen. Dat is afgelegen plek. Dat is afgelegen plek. Dan? En moet altijd zorgvuldig controle over zijn geest hebben. Hoe de geest te beheersen? Gewoon je geest op het Allerhoogste Zelf of Kṛṣṇa fixeren. Niet iets anders.

Sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayoḥ (SB 9.4.18). Dan is je... De andere dag zoals ik uitgelegd heb, als je je gedachten altijd gezeten bij Kṛṣṇa houdt... Kṛṣṇa is net als licht, zon. Er is dus geen sprake van duisternis bezig in de geest. Er zal geen mogelijkheid zijn. Zoals in het zonlicht, er is geen mogelijkheid van duisternis. Ook als je Kṛṣṇa altijd op uw geest houdt, deze māyā of de illusie kan je daar niet bereiken. Ze zal niet in staat zijn om je daar te bereiken. Dat is het proces. Hij moet vrij van verlangen en bezitsdrang zijn. De gehele materiele ziekte is dat ik wil bezitten - en verlangen. En wat is verloren, daar weeklaag ik voor. en wat er is, wat we niet hebben, we verlangen ernaar. Dus, brahma-bhūtaḥ prasannātmā (BG 18.54) - iemand die eigenlijk God bewust, Kṛṣṇa bewust is, hij heeft geen verlangen naar materieel bezit. Hij heeft alleen maar het verlangen hoe Kṛṣṇa te dienen. Dat betekent dat zijn verlangen is gezuiverd. Dit verlangen is, je kunt verlangen niet opgeven. Dat is niet mogelijk. Je bent een levend wezen, je moet verlangen hebben. Maar onze wens is, op dit moment, is verontreinigd. "Ik wil, ik verlang om mijn zintuigen tevreden te stellen door materieel bezit." Maar als je voor Kṛṣṇa verlangt, dit verlangen naar materieel bezit verdwijnt automatisch. Ga verder.