NL/Prabhupada 0735 - We zijn zo dom dat we niet in een volgend leven geloven: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0735 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1976 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0023: VideoLocalizer - changed YouTube player to show hard-coded subtitles version)
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0734 - Wie niet kan spreken, wordt een groot spreker|0734|NL/Prabhupada 0736 - Geef al deze zogenaamde of bedrieglijke vormen van religie op|0736}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|0OdU98UEAy8|We zijn zo dwaas, dat we niet geloven in een volgend leven<br />- Prabhupāda 0735}}
{{youtube_right|a1qZJQDL5pM|We zijn zo dom dat we niet in een volgend leven geloven<br />- Prabhupāda 0735}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<mp3player>File:760319SB-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/760319SB-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
Er zo veel jongens. Dat... Als hij zegt, "Nee, nee, nee. Ik zal geen jonge man worden. Ik zal kind blijven,"dat is niet mogelijk. Zijn lichaam zal veranderen. Niet dat hij zijn lichaam niet hoeft te veranderen. Nee, hij moet. Op dezelfde manier, dit lichaam, als het eindigt, dan kun je zeggen: "Ik geloof niet dat er een ander lichaam komt," maar het komt. "Moet" Een jonge man kan denken, "Dit lichaam is zo fijn. Ik geniet er van. Ik zal geen oude man worden." Nee, hij zal het worden. Dat is een wet van de natuur. Je kunt dat niet zeggen. En na de dood, als dit lichaam afgelopen is, moet je een ander lichaam aannemen. Tathā dehāntara-prāptiḥ. . Wie zegt dit? De Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Persoon, Hij spreekt, de hoogste autoriteit. Probeer met je gewone verstand de wet te begrijpen. Er is een zeer eenvoudig voorbeeld. Er is leven. Dat kun je niet ontkennen. Leven bestaat. Dit leven, dit lichaam, heb je niet in de hand. Op dit moment, in dit leven, ben je erg trots op je kennis. Je hebt geen zin om het bestaan ​​van God te aanvaarden. Dwaas, dat zal gevolgen hebben. Na de dood sta je volledig onder de controle van de natuur. Dat is zo. Je kunt het niet vermijden. Als je dom bent, kun je zeggen, "Ik geloof niet in de wetten van de overheid. Ik doe waar ik zin in heb.'' Maar als je wordt gearresteerd, is alles voorbij. Dan word je gestraft, dat is zeker.  
Er zijn nu zoveel jongens, dat als hij zegt: "Nee, nee, nee. Ik zal geen jonge man worden. Ik zal een kind blijven." Dat is niet mogelijk. Zijn lichaam zal veranderen. Er is geen sprake van dat hij zijn lichaam niet wil veranderen. Nee, hij moet. Dus net zo, wanneer dit lichaam op is dan kan je zeggen: "Ik geloof niet dat er een ander lichaam is," maar het is er, "moet." Precies als dat kan een jonge man denken dat: "Dit lichaam is heel fijn. Ik ben aan het genieten. Ik zal geen oude man worden." Nee, hij moet het worden. Dat is de wet van de natuur. Je kan dat niet zeggen. Net zo na de dood, als dit lichaam op is, moet je een ander lichaam aannemen.  


We zijn zo dwaas, dat we niet geloven in een volgende leven. Dat is gewoon waanzin. Er is een volgend leven, Krishna zegt het. Je kunt zeggen: "Wij geloven het niet." Of je er wel of niet in gelooft, maakt niet uit. Je staat onder de wetten van de natuur. Prakṛteḥ kriyamāṇāni guṇaiḥ karmāṇi sarvaśaḥ ([[Vanisource:BG 3.27|BG 3.27]]). Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya sad-asad-janma-yoniṣu ([[Vanisource:BG 13.22|BG 13.22]]), Dat zegt Krishna. Waarom heb je het nu goed? Waarom heeft iemand ... De een heeft goed te eten, allemaal lekkers, en een ander dier eet uitwerpselen? Dit is niet per toeval. Het is geen toeval. Karmaṇā daiva-netreṇa ([[Vanisource:SB 3.31.1|SB 3.31.1]]). Hij heeft zich zo gedragen, dat hij nu ontlasting moet eten. Hij moet het eten. Maar māyā, de illusoire energie is zo slim, terwijl het dier ontlasting, denkt hij, "Hemels." Zo is māyā. Hij eet ontlasting en hij denkt dat hij hemels aan het genieten is. Dat kan alleen in onwetendheid. Als hij zich herinnert: "Ik was een mens in mijn vorige leven, en ik at zo veel lekkers. Nu ben ik ontlasting aan het eten, " dan kan hij zo niet verder gaan. Dat heet prakṣepātmika-śakti-māyā. We vergeten. Vergeetachtigheid.
''Tathā dehāntara-prāptiḥ'' ([[NL/BG 2.13|BG 2.13]]). En wie zegt dit? De Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Persoon, Hij spreekt, de hoogste autoriteit. En als jij met je gewone verstand probeert de wet te begrijpen. Er is een heel eenvoudig voorbeeld. Dus er is leven. Dat kan je niet ontkennen. Er is leven. Nu, dat leven, dat lichaam, heb je niet in de hand. Op dit moment, terwijl je in leven bent, ben je erg trots op je kennis. Je bent te onbeschoft om het bestaan ​​van God te aanvaarden. Dat kan je dom genoeg doen. Maar na de dood ben je volledig overgeleverd aan de natuur. Dat is zo. Je kan het niet vermijden. Als je dom bent kan je zeggen: "Ik geloof niet in de wetten van de overheid. Ik doe waar ik zin in heb." Maar als je gearresteerd wordt is alles voorbij. Dan alleen straf en slaag, dat is alles.
 
Dus we zijn zo dom dat we niet in een volgend leven geloven. Dat is alleen domheid. Er is een volgend leven, vooral als Kṛṣṇa het zegt. Je kan zeggen: "Wij geloven het niet." Of je er wel of niet in gelooft maakt niet uit. Je staat onder de wetten van de natuur.  
 
''Prakṛteḥ kriyamāṇāni guṇaiḥ karmāṇi sarvaśaḥ'' ([[NL/BG 3.27|BG 3.27]]).  
 
''Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya sad-asad-janma-yoniṣu'' ([[NL/BG 13.22|BG 13.22]]).
 
Dat zegt Kṛṣṇa.  
 
Waarom zit iemand in een goede situatie? Een levend wezen heeft goed te eten, allemaal lekkers, en een ander dier eet poep? Dit is niet toevallig. ''Karmaṇā daiva-netreṇa'' ([[Vanisource:SB 3.31.1|SB 3.31.1]]). Omdat iemand zich zo gedragen heeft dat hij nu poep moet eten. Maar ''māyā'', de illusoire energie, is zo slim dat terwijl het dier poep eet denkt hij: "Ik geniet als in de hemel." Dit heet ''māyā''. Dus zelfs door poep te eten denkt hij dat hij hemels plezier aan het genieten is. Tenzij hij bedekt is met onwetendheid, als hij zich herinnert dat: "In mijn vorige leven was ik een mens en ik at zo goed eten. Nu ben ik verplicht poep te eten," dan kan hij niet doorgaan. Dat heet ''prakṣepātmika-śakti-māyā''. We vergeten. Vergeetachtigheid.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 13:52, 2 April 2021



Lecture on SB 7.9.41 -- Mayapura, March 19, 1976

Er zijn nu zoveel jongens, dat als hij zegt: "Nee, nee, nee. Ik zal geen jonge man worden. Ik zal een kind blijven." Dat is niet mogelijk. Zijn lichaam zal veranderen. Er is geen sprake van dat hij zijn lichaam niet wil veranderen. Nee, hij moet. Dus net zo, wanneer dit lichaam op is dan kan je zeggen: "Ik geloof niet dat er een ander lichaam is," maar het is er, "moet." Precies als dat kan een jonge man denken dat: "Dit lichaam is heel fijn. Ik ben aan het genieten. Ik zal geen oude man worden." Nee, hij moet het worden. Dat is de wet van de natuur. Je kan dat niet zeggen. Net zo na de dood, als dit lichaam op is, moet je een ander lichaam aannemen.

Tathā dehāntara-prāptiḥ (BG 2.13). En wie zegt dit? De Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Persoon, Hij spreekt, de hoogste autoriteit. En als jij met je gewone verstand probeert de wet te begrijpen. Er is een heel eenvoudig voorbeeld. Dus er is leven. Dat kan je niet ontkennen. Er is leven. Nu, dat leven, dat lichaam, heb je niet in de hand. Op dit moment, terwijl je in leven bent, ben je erg trots op je kennis. Je bent te onbeschoft om het bestaan ​​van God te aanvaarden. Dat kan je dom genoeg doen. Maar na de dood ben je volledig overgeleverd aan de natuur. Dat is zo. Je kan het niet vermijden. Als je dom bent kan je zeggen: "Ik geloof niet in de wetten van de overheid. Ik doe waar ik zin in heb." Maar als je gearresteerd wordt is alles voorbij. Dan alleen straf en slaag, dat is alles.

Dus we zijn zo dom dat we niet in een volgend leven geloven. Dat is alleen domheid. Er is een volgend leven, vooral als Kṛṣṇa het zegt. Je kan zeggen: "Wij geloven het niet." Of je er wel of niet in gelooft maakt niet uit. Je staat onder de wetten van de natuur.

Prakṛteḥ kriyamāṇāni guṇaiḥ karmāṇi sarvaśaḥ (BG 3.27).

Kāraṇaṁ guṇa-saṅgo 'sya sad-asad-janma-yoniṣu (BG 13.22).

Dat zegt Kṛṣṇa.

Waarom zit iemand in een goede situatie? Een levend wezen heeft goed te eten, allemaal lekkers, en een ander dier eet poep? Dit is niet toevallig. Karmaṇā daiva-netreṇa (SB 3.31.1). Omdat iemand zich zo gedragen heeft dat hij nu poep moet eten. Maar māyā, de illusoire energie, is zo slim dat terwijl het dier poep eet denkt hij: "Ik geniet als in de hemel." Dit heet māyā. Dus zelfs door poep te eten denkt hij dat hij hemels plezier aan het genieten is. Tenzij hij bedekt is met onwetendheid, als hij zich herinnert dat: "In mijn vorige leven was ik een mens en ik at zo goed eten. Nu ben ik verplicht poep te eten," dan kan hij niet doorgaan. Dat heet prakṣepātmika-śakti-māyā. We vergeten. Vergeetachtigheid.