NL/Prabhupada 0738 - Krishna en Balarama zijn weer verschenen als Caitanya en Nityananda: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0738 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1975 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0023: VideoLocalizer - changed YouTube player to show hard-coded subtitles version)
 
Line 7: Line 7:
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
[[Category:NL-Quotes - in India, Mayapur]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0737 - De eerste spirituele kennis is: "Ik ben niet dit lichaam"|0737|NL/Prabhupada 0739 - We proberen een hele mooie tempel te bouwen voor Sri Caitanya Mahaprabhu|0739}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 15: Line 18:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|lBcwBXgKtrs|Krishna en Balarama zijn verschenen als Caitanya en Nityananda<br />- Prabhupāda 0738}}
{{youtube_right|jbh_6LDihgE|Krishna en Balarama zijn weer verschenen als Caitanya en Nityananda<br />- Prabhupāda 0738}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<mp3player>File:750326CC-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/750326CC-MAYAPUR_clip1.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 27: Line 30:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
Krishna Caitanya en Nityananda zijn Heer Krishna en Balarama. In de tijd van Krishna, waren deze twee broers koeherders, bevriend met de gopi's, zonen van Moeder Yasoda en Nanda Maharaja. Dat is het leven in Vṛndāvana. Krishna en Balarama zijn koeherders uit dit dorp. Dat is de geschiedenis van de jeugd van Krishna en Balarama. Toen Ze naar Mathura gingen hadden ze een andere taak. Ze doodden Kamsa en de worstelaars, en toen ze naar Dvaraka gingen, moesten ze met zo veel andere demonen vechten. Maar hun kindertijd, tot zestien jaar, speelde zich af in Vrindavana, een gelukkig leven met uitsluitend liefde. Dat is paritrāṇāya sādhūnām ([[Vanisource:BG 4.8|BG 4.8]]). Sādhus, toegewijden, zijn altijd gretig om Krishna, Balarama en Hun metgezellen te zien. Van Hen gescheiden, zijn ze altijd treurig. Om hun jeugd te doen opleven, spelen Krishna en Balarama Hun kindertijd in Vrindavana. En buiten Vrindavana, van Mathura naar Dvaraka en andere plaatsen, was hun taak vināśāya ca duṣkṛtām: doden. Ze hebben dus twee taken: de toegewijden gerust stellen, en de demonen doden. Natuurlijk, Krishna en Balarama, Ze zijn de Absolute Waarheid. Er is geen verschil tussen Hun doden en liefhebben. Ze zijn absoluut. Degenen die werden gedood, weet je, die werden ook bevrijd uit deze materiële gebondenheid.  
Dus hier zijn Kṛṣṇa Caitanya and Nityānanda, Hun identificatie is Heer Kṛṣṇa en Balarāma. Nu, in de Kṛṣṇa incarnatie waren deze twee broers bezig als koeherder jongens en bevriend met de ''gopī's'' en zonen van moeder Yaśodā en Nanda Mahārāja. Dat is het werkelijke leven in Vṛndāvana. Kṛṣṇa en Balarāma zijn koeherder jongens van het dorp. Dat is de jeugdige geschiedenis van Kṛṣṇa en Balarāma. En Hun andere bezigheid, toen Ze naar Mathurā gingen doodden Ze Kaṁsa en de worstelaars. En vervolgens toen Ze naar Dvārakā gingen moesten Ze met zoveel demonen vechten. Maar Hun kindertijd, tot zestien jaar, waren Ze in Vṛndāvana, een gelukkig leven, alleen liefde.  


Deze twee broers zijn weer verschenen, als Sri Krishna Caitanya en Nityananda. Sahoditau ([[Vanisource:CC Adi 1.2|CC Ādi 1.2]]). Ze zijn gelijktijdig verschenen. Niet dat de ene verscheen en de ander niet. Nee. Beiden, sahoditau. Ze worden vergeleken met de zon en de maan. De taak van de zon en de maan is de duisternis te verdrijven. De zon zien we overdag, en de maan 's nachts. Deze zon en maan, prachtige zon en maan, citrau, Ze zijn samen verschenen. En hun taak is hetzelfde, tamo-nudau. Hun taak is de duisternis verdrijven. Wij zijn in duisternis. Wij, iedereen in deze materiële wereld, is in duisternis. Duisternis betekent onwetendheid, zonder kennis. Ze zijn meestal dierlijk. "Waarom zijn ze dieren, zulke beschaafde mensen, zo goed gekleed en universitair onderricht? Waarom zijn ze in duisternis? "Ja, ze zijn in duisternis. "Wat is het bewijs?'' Het bewijs is dat ze niet Krishna-bewust zijn. Dat is het bewijs. Dat is hun duisternis. Vraag wie dan ook ... Vraag wat ze weten over Krishna. Iedereen is onwetend, duister. Dat is dus het bewijs. Waarom is dit het bewijs? Krishna zegt het. Wij niet, Krishna zegt het. Wat zegt Hij? Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ, māyayāpahṛta-jñānā ([[Vanisource:BG 7.15|BG 7.15]]). Apahṛta-jñānā betekent duisternis. Ook al zijn ze universitair onderricht, ook al worden ze beschaafd genoemd, gevorderd in de materiële samenleving, maar māyayāpahṛta-jnana. Hun onderricht ... Omdat ze Krishna niet goed begrijpen, en zich daarom niet overgeven aan Krishna, stelt Krishna persoonlijk vast: sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja... ([[Vanisource:BG 18.66|BG 18.66]]). Dit is Zijn persoonlijke mening. Deze schurken en dwazen zijn in duisternis. Ze weten niet wat het doel van het leven is. Krishna is zo vriendelijk dat Hij zegt: sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja. Dit is de filosofie. Waarom doen ze het nog steeds niet? Waarom? Narādhamāḥ. Omdat ze de laagsten van de mensheid zijn, narādhama. Hoe zijn ze narādhama geworden? Duṣkṛtina, altijd zondig leven. Wat is zondig leven? Ongeoorloofde seks, vlees eten, intoxicatie en gokken. Ze zijn duṣkṛtina en narādhama, laagsten van de mensheid, omdat ze verslaafd zijn aan deze bezigheden. En alle kennis die ze ontwikkeld hebben door hun zogenaamde onderwijs, is valse kennis. Māyayāpahṛta-jnana. Dat is hun positie.
Dat is ''paritrāṇāya sādhūnām'' ([[NL/BG 4.8|BG 4.8]]). Sādhus, toegewijden, verlangen altijd om Kṛṣṇa en Balarāma en Hun metgezellen te zien. Ze zijn altijd heel erg treurig door gescheiden te zijn. Om hun leven te doen opleven spelen Kṛṣṇa en Balarāma Hun kindertijd in Vṛndāvana. En buiten Vṛndāvana, beginnend met Mathurā tot Dvārakā en andere plaatsen, was hun taak; ''vināśāya ca duṣkṛtām''; doden. Dus Ze hebben twee taken: de ene om de toegewijden gerust stellen en de andere is om de demonen te doden. Kṛṣṇa en Balarāma zijn natuurlijk de Absolute Waarheid. Er is geen verschil tussen doden en liefhebben. Ze zijn absoluut. Degenen die werden gedood, weet je, die werden ook bevrijd uit deze materiële gebondenheid.
 
Nu zijn dezelfde twee broers weer verschenen als Śrī Kṛṣṇa Caitanya en Nityānanda. ''Sahoditau'' ([[Vanisource:CC Adi 1.2|CC Ādi 1.2]]); Ze zijn gelijktijdig verschenen. Niet dat de ene is verschenen en de ander is er niet. Nee. Allebei, ''sahoditau''. En Ze worden vergeleken met de zon en de maan. De taak van de zon en de maan is om de duisternis te verdrijven. De zon komt overdag op en de maan komt 's nachts op. Maar deze prachtige zon en maan, ''citrau'', zijn samen verschenen. En hun taak is hetzelfde; ''tamo-nudau''. De taak is om de duisternis te verdrijven, want wij zijn in duisternis. Wij, iedereen die in deze materiële wereld is, is in duisternis. Duisternis betekent onwetendheid, zonder kennis.  
 
Ze zijn voornamelijk als dieren. Waarom zijn ze dieren, zulke beschaafde mensen, zo goed gekleed en universitaire diploma's? Waarom zijn ze in duisternis? Ja, ze zijn in duisternis. Wat is het bewijs? Het bewijs is dat ze niet Kṛṣṇa-bewust zijn. Dit is het bewijs. Dat is hun duisternis. Vraag wie dan ook, punt voor punt, dat ... Vraag wat ze over Kṛṣṇa weten. Iedereen is onwetend, duister. Dus dat is het bewijs. Hoe is dit een bewijs? Nu, Kṛṣṇa zegt het. Wij zeggen het niet, Kṛṣṇa zegt het. Hoe zegt Hij het? ''Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ, māyayāpahṛta-jñānā'' ([[NL/BG 7.15|BG 7.15]]). ''Apahṛta-jñānā'' betekent duisternis. Ook al hebben ze een universitair diploma, ook al worden ze beschaafd genoemd en zijn ze gevorderd in de materiële beschaving, maar; ''māyayāpahṛta-jñānā''.  
 
Omdat ze Kṛṣṇa niet goed begrijpen en zich daarom niet aan Kṛṣṇa overgeven, wat Kṛṣṇa persoonlijk propageert; ''sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja.'' ([[NL/BG 18.66|BG 18.66]]). Hij verkondigt dat persoonlijk. Omdat deze dwazen en dommen in duisternis zijn weten ze niet wat het doel van het leven is. Kṛṣṇa is zo vriendelijk dat Hij zegt; ''sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja''. Dit is de filosofie.  
 
Dus nog steeds doen ze het niet. Waarom? ''Narādhamāḥ''. Omdat ze de laagste van de mensen zijn, ''narādhama''. Hoe zijn ze ''narādhama'' geworden? Nu; ''duṣkṛtina'', altijd zondig leven. Wat is zondig leven? Ongeoorloofde seks, vlees eten, intoxicatie en gokken. Omdat ze aan deze dingen verslaafd zijn, zijn ze ''duṣkṛtina'' en ''narādhama'', laagste van de mensen. En de kennis die ze verkrijgen met hun zogenaamde onderwijs is foutieve kennis. ''Māyayāpahṛta-jñānā''. Dit is de situatie.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 13:53, 2 April 2021



Lecture on CC Adi-lila 1.2 -- Mayapur, March 26, 1975

Dus hier zijn Kṛṣṇa Caitanya and Nityānanda, Hun identificatie is Heer Kṛṣṇa en Balarāma. Nu, in de Kṛṣṇa incarnatie waren deze twee broers bezig als koeherder jongens en bevriend met de gopī's en zonen van moeder Yaśodā en Nanda Mahārāja. Dat is het werkelijke leven in Vṛndāvana. Kṛṣṇa en Balarāma zijn koeherder jongens van het dorp. Dat is de jeugdige geschiedenis van Kṛṣṇa en Balarāma. En Hun andere bezigheid, toen Ze naar Mathurā gingen doodden Ze Kaṁsa en de worstelaars. En vervolgens toen Ze naar Dvārakā gingen moesten Ze met zoveel demonen vechten. Maar Hun kindertijd, tot zestien jaar, waren Ze in Vṛndāvana, een gelukkig leven, alleen liefde.

Dat is paritrāṇāya sādhūnām (BG 4.8). Sādhus, toegewijden, verlangen altijd om Kṛṣṇa en Balarāma en Hun metgezellen te zien. Ze zijn altijd heel erg treurig door gescheiden te zijn. Om hun leven te doen opleven spelen Kṛṣṇa en Balarāma Hun kindertijd in Vṛndāvana. En buiten Vṛndāvana, beginnend met Mathurā tot Dvārakā en andere plaatsen, was hun taak; vināśāya ca duṣkṛtām; doden. Dus Ze hebben twee taken: de ene om de toegewijden gerust stellen en de andere is om de demonen te doden. Kṛṣṇa en Balarāma zijn natuurlijk de Absolute Waarheid. Er is geen verschil tussen doden en liefhebben. Ze zijn absoluut. Degenen die werden gedood, weet je, die werden ook bevrijd uit deze materiële gebondenheid.

Nu zijn dezelfde twee broers weer verschenen als Śrī Kṛṣṇa Caitanya en Nityānanda. Sahoditau (CC Ādi 1.2); Ze zijn gelijktijdig verschenen. Niet dat de ene is verschenen en de ander is er niet. Nee. Allebei, sahoditau. En Ze worden vergeleken met de zon en de maan. De taak van de zon en de maan is om de duisternis te verdrijven. De zon komt overdag op en de maan komt 's nachts op. Maar deze prachtige zon en maan, citrau, zijn samen verschenen. En hun taak is hetzelfde; tamo-nudau. De taak is om de duisternis te verdrijven, want wij zijn in duisternis. Wij, iedereen die in deze materiële wereld is, is in duisternis. Duisternis betekent onwetendheid, zonder kennis.

Ze zijn voornamelijk als dieren. Waarom zijn ze dieren, zulke beschaafde mensen, zo goed gekleed en universitaire diploma's? Waarom zijn ze in duisternis? Ja, ze zijn in duisternis. Wat is het bewijs? Het bewijs is dat ze niet Kṛṣṇa-bewust zijn. Dit is het bewijs. Dat is hun duisternis. Vraag wie dan ook, punt voor punt, dat ... Vraag wat ze over Kṛṣṇa weten. Iedereen is onwetend, duister. Dus dat is het bewijs. Hoe is dit een bewijs? Nu, Kṛṣṇa zegt het. Wij zeggen het niet, Kṛṣṇa zegt het. Hoe zegt Hij het? Na māṁ duṣkṛtino mūḍhāḥ prapadyante narādhamāḥ, māyayāpahṛta-jñānā (BG 7.15). Apahṛta-jñānā betekent duisternis. Ook al hebben ze een universitair diploma, ook al worden ze beschaafd genoemd en zijn ze gevorderd in de materiële beschaving, maar; māyayāpahṛta-jñānā.

Omdat ze Kṛṣṇa niet goed begrijpen en zich daarom niet aan Kṛṣṇa overgeven, wat Kṛṣṇa persoonlijk propageert; sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja. (BG 18.66). Hij verkondigt dat persoonlijk. Omdat deze dwazen en dommen in duisternis zijn weten ze niet wat het doel van het leven is. Kṛṣṇa is zo vriendelijk dat Hij zegt; sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja. Dit is de filosofie.

Dus nog steeds doen ze het niet. Waarom? Narādhamāḥ. Omdat ze de laagste van de mensen zijn, narādhama. Hoe zijn ze narādhama geworden? Nu; duṣkṛtina, altijd zondig leven. Wat is zondig leven? Ongeoorloofde seks, vlees eten, intoxicatie en gokken. Omdat ze aan deze dingen verslaafd zijn, zijn ze duṣkṛtina en narādhama, laagste van de mensen. En de kennis die ze verkrijgen met hun zogenaamde onderwijs is foutieve kennis. Māyayāpahṛta-jñānā. Dit is de situatie.