NL/Prabhupada 0815 - God is getuige en Hij geeft het resultaat: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0815 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1975 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
(Vanibot #0005: NavigationArranger - update old navigation bars (prev/next) to reflect new neighboring items)
 
Line 6: Line 6:
[[Category:NL-Quotes - in South Africa]]
[[Category:NL-Quotes - in South Africa]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 0814 - God hoeft niets te doen. Hij is zelfvoorzienend. Hij heeft ook geen enkele ambitie|0814|NL/Prabhupada 0816 - Dit lichaam is een machine maar we zien de machine als ons zelf|0816}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 14: Line 17:


<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
<!-- BEGIN VIDEO LINK -->
{{youtube_right|gsylTScqx3k|God is de Getuige en Hij geeft het resultaat<br/>- Prabhupāda 0815}}
{{youtube_right|gsylTScqx3k|God is getuige en Hij geeft het resultaat<br/>- Prabhupāda 0815}}
<!-- END VIDEO LINK -->
<!-- END VIDEO LINK -->


<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK (from English page -->
<mp3player>File:751013BG-DURBAN_clip1.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/751013BG-DURBAN_clip1.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 26: Line 29:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT (from DotSub) -->
God leeft in het centrum van het hart en het levend wezen, woont ook in het centrum van het hart. Ze leven als twee vogels, zittend op de tak van een boom. Dit is een Vedische uitspraak. Twee vogels zittend op de tak van dezelfde boom. Een vogel eet de vruchten van de boom en de andere vogel is hier slechts getuige van. Dat is een Vedische uitspraak. De etende vogel, die zijn wij, levende wezens. We eten van de vruchten als we werken en van het resultaat van ons werk, genieten we. Maar God, de Superziel, Hij is niet geïnteresseerd in het eten van de vruchten van de boom. Hij is in zichzelf voldaan. Hij is gewoon getuige van hoe wij werken. Omdat we met dit lichaam werken en God zit in hetzelfde hart. God is aanwezig, en wij, de individuele ziel, zijn daar ook.  
God woont in het centrum van het hart en het levende wezen woont ook in het centrum van het hart. Ze wonen net als twee vogels die op de tak van een boom zitten. Dit is een Vedische uitspraak. Er zitten twee vogels op de tak van dezelfde boom. Eén vogel eet de vruchten van de boom en de andere vogel kijkt alleen maar. Dat is de Vedische uitspraak. Dus wij zijn de etende vogel, de levende wezens. We eten van de vruchten zoals we werken en we genieten van het resultaat van ons werk. Maar God, de Superziel, is niet geïnteresseerd om de vruchten van de boom te eten. Hij is zelfvoldaan. Hij kijkt alleen hoe je werkt. Omdat wij met dit lichaam werken en God in hetzelfde hart zit. Dus God is er en wij, de individuele ziel, zijn er ook.  


Waarom is hij daar? Omdat Hij onze vriend is. Suhṛdaṁ sarva-bhūtānām ([[Vanisource:BG 5.29|BG 5.29]]). Dit wordt beschreven in de Veda's, als twee bevriende vogels. God is onze werkelijke vriend, liefhebbende vriend, suhṛdam. Hij probeert onze aandacht te trekken.. Zolang we dat niet doen, veranderen we van lichamen en gaat God met ons mee. Hij is zo vriendelijk, op het juiste moment adviseert Hij ons,. "Waarom verander je van het ene lichaam naar het andere, van het ene lichaam naar het andere? Waarom kom je niet naar Mij en leef je vredig en gelukzalig?" Dat is Gods missie. Yadā yadā hi dharmasya glānir bhavati, tadātmānaṁ sṛjāmy aham ([[Vanisource:BG 4.7|BG 4.7]]).  
Dus waarom is Hij daar? Omdat Hij een vriend is. ''Suhṛdaṁ sarva-bhūtānām'' ([[NL/BG 5.29|BG 5.29]]). Er staat in de Veda's dat twee bevriende vogels. God is onze werkelijke vriend, weldoener, ''suhṛdam''. Hij probeert alleen dat we ons naar Hem richten. Zolang we dat niet doen veranderen we van lichamen en God gaat ook met ons mee. Hij is zo vriendelijk om ons als het nodig is te adviseren dat: "Waarom wissel je telkens van het ene lichaam naar het andere? Waarom kom je niet bij Mij en dan leef je vredig en gelukzalig?" Dat is Gods missie. ''Yadā yadā hi dharmasya glānir bhavati, tadātmānaṁ sṛjāmy aham'' ([[NL/BG 4.7|BG 4.7]]).  


God is zo'n grote vriend van ons. Hij is altijd getuige, getuige. En wat we ook verlangen, God geeft ons de faciliteiten: "Goed, je wilt op deze manier genieten? Neem dit lichaam aan en geniet." Eigenlijk ben je niet aan het genieten. Als we bijvoorbeeld geen onderscheid kunnen maken tussen voedsel, dan kunnen we van alles eten, net als zwijnen en varkens. Dus God zegt: "Oké, neem dan het lichaam van een zwijn, een varken, dan kun je alles eten, zelfs ontlasting. Ik geef je de mogelijkheid." Zoals we verlangen, geeft God een bepaald soort lichaam zodat wij kunnen genieten.  
Dus God is zo'n grote vriend van ons. Hij is altijd getuige. En wat ik verlang, God geeft ons de mogelijkheid: "Goed, je wilt op deze manier genieten? Neem dit lichaam en geniet." Eigenlijk geniet je niet. Als we geen onderscheid van eten maken, we kunnen van alles eten, net als zwijnen en varkens. Dus God zegt: "Oké, neem het lichaam van een zwijn of varken, dan kan je zelfs poep eten. Ik geef je de mogelijkheid." Dus zoals wij verlangen geeft God ons een bepaald soort lichaam voor ons plezier.  


:īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ
:''īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ''
:hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati
:''hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati''
:bhrāmayan sarva-bhūtāni
:''bhrāmayan sarva-bhūtāni''
:yantrārūḍhāni māyayā
:''yantrārūḍhāni māyayā''
:([[Vanisource:BG 18.61|BG 18.61]])
:: ([[NL/BG 18.61|BG 18.61]]).


Hij geeft de materiële natuur de opdracht: "Deze individuele ziel verlangt een bepaald type lichaam om zo te kunnen genieten, dus geef dit aan hem." De materiële natuur maakt meteen een bepaald type lichaam voor hem klaar. Yaṁ yaṁ vāpi smaran loke tyajaty ante... ([[Vanisource:BG 8.6|BG 8.6]]). Op het moment van de dood, zoals we verlangen ... Mijn geest is geobsedeerd door een bepaald verlangen, onmiddellijk staat er een soortgelijk lichaam klaar. Daiva-netreṇa, door een superieure wet, neemt het levend wezen plaats in de baarmoeder van een bepaald type moeder, en zo ontwikkelt hij dat specifieke lichaam. Dan komt hij naar buiten en geniet of lijdt. Dat gebeurd er. Bhūtvā bhūtvā pralīyate ([[Vanisource:BG 8.19|BG 8.19]]).  
Hij vertelt de materiële natuur dat: "Deze individuele ziel wil een bepaald type lichaam om zo te kunnen genieten, dus geef het hem." Dus de materiële natuur maakt meteen een bepaald type lichaam voor hem klaar. ''Yaṁ yaṁ vāpi smaran loke tyajaty ante'' ([[NL/BG 8.6|BG 8.6]]). Dus op het moment van de dood, naargelang onze verlangens, is mijn geest vervult met een bepaald verlangen, onmiddellijk is er een soortgelijk lichaam klaar. ''Daiva-netreṇa'', door een hogere wet wordt het levende wezen in de buik van een bepaalde moeder geplaatst, en hij ontwikkelt een bepaald lichaam. Dan komt hij naar buiten en geniet of lijdt. Zo gebeurd het. ''Bhūtvā bhūtvā pralīyate'' ([[NL/BG 8.19|BG 8.19]]).  


Dus God is de getuige. Hij is altijd met ons samen. Wat we ook verlangen, waarvoor we ook werken, Hij is de getuige en geeft het resultaat. Daarom zegt Krishna, kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi ([[Vanisource:BG 13.3|BG 13.3]]): "Ik ben ook een bewoner van dit lichaam, maar wat is het verschil tussen jou en mij? Jij weet iets over je eigen lichaam, maar Ik weet alles over ieders lichaam. Dat is het verschil." Kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi sarva-kṣetreṣu. God kent zelfs de verlangens en activiteiten van een kleine mier, en Hij weet wat de verlangens en activiteiten van Heer Brahmā zijn, het grootste levende wezens in dit universum, en de kleinste, God is overal. Er wordt gezegd, īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati ([[Vanisource:BG 18.61|BG 18.61]]): "Hij bevindt zich in ieders hart." Het betekent niet dat Hij alleen in het hart van de brāhmaṇa's leeft en niet in het hart van de mier. In ieders hart.
Dus God is getuige. Hij is altijd met ons samen. Wat we ook verlangen, wat we ook werken, Hij is getuige en Hij geeft het resultaat. Daarom zegt Kṛṣṇa; ''kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi'' ([[NL/BG 13.3|BG 13.3]]): "Ik ben ook een bewoner van dit lichaam, maar wat is het verschil tussen jou en Mij? Jij kent alleen je eigen lichaam, maar Ik weet alles over ieders lichaam. Dat is het verschil." ''Kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi sarva-kṣetreṣu'' ([[NL/BG 13.3|BG 13.3]]). God weet wat de verlangens en activiteiten van een kleine mier zijn, en Hij weet wat de verlangens en activiteiten van heer Brahmā zijn. Het grootste levende wezens in dit universum en de kleinste, God is overal. Er staat; ''īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati'' ([[NL/BG 18.61|BG 18.61]]): "Hij bevindt zich in ieders hart." Het betekent niet dat Hij in het hart van de ''brāhmaṇa'' woont en niet in het hart van de mier. In ieders hart.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 07:04, 25 May 2021



751013 - Lecture BG 13.01-3 - Durban

God woont in het centrum van het hart en het levende wezen woont ook in het centrum van het hart. Ze wonen net als twee vogels die op de tak van een boom zitten. Dit is een Vedische uitspraak. Er zitten twee vogels op de tak van dezelfde boom. Eén vogel eet de vruchten van de boom en de andere vogel kijkt alleen maar. Dat is de Vedische uitspraak. Dus wij zijn de etende vogel, de levende wezens. We eten van de vruchten zoals we werken en we genieten van het resultaat van ons werk. Maar God, de Superziel, is niet geïnteresseerd om de vruchten van de boom te eten. Hij is zelfvoldaan. Hij kijkt alleen hoe je werkt. Omdat wij met dit lichaam werken en God in hetzelfde hart zit. Dus God is er en wij, de individuele ziel, zijn er ook.

Dus waarom is Hij daar? Omdat Hij een vriend is. Suhṛdaṁ sarva-bhūtānām (BG 5.29). Er staat in de Veda's dat twee bevriende vogels. God is onze werkelijke vriend, weldoener, suhṛdam. Hij probeert alleen dat we ons naar Hem richten. Zolang we dat niet doen veranderen we van lichamen en God gaat ook met ons mee. Hij is zo vriendelijk om ons als het nodig is te adviseren dat: "Waarom wissel je telkens van het ene lichaam naar het andere? Waarom kom je niet bij Mij en dan leef je vredig en gelukzalig?" Dat is Gods missie. Yadā yadā hi dharmasya glānir bhavati, tadātmānaṁ sṛjāmy aham (BG 4.7).

Dus God is zo'n grote vriend van ons. Hij is altijd getuige. En wat ik verlang, God geeft ons de mogelijkheid: "Goed, je wilt op deze manier genieten? Neem dit lichaam en geniet." Eigenlijk geniet je niet. Als we geen onderscheid van eten maken, we kunnen van alles eten, net als zwijnen en varkens. Dus God zegt: "Oké, neem het lichaam van een zwijn of varken, dan kan je zelfs poep eten. Ik geef je de mogelijkheid." Dus zoals wij verlangen geeft God ons een bepaald soort lichaam voor ons plezier.

īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ
hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati
bhrāmayan sarva-bhūtāni
yantrārūḍhāni māyayā
(BG 18.61).

Hij vertelt de materiële natuur dat: "Deze individuele ziel wil een bepaald type lichaam om zo te kunnen genieten, dus geef het hem." Dus de materiële natuur maakt meteen een bepaald type lichaam voor hem klaar. Yaṁ yaṁ vāpi smaran loke tyajaty ante (BG 8.6). Dus op het moment van de dood, naargelang onze verlangens, is mijn geest vervult met een bepaald verlangen, onmiddellijk is er een soortgelijk lichaam klaar. Daiva-netreṇa, door een hogere wet wordt het levende wezen in de buik van een bepaalde moeder geplaatst, en hij ontwikkelt een bepaald lichaam. Dan komt hij naar buiten en geniet of lijdt. Zo gebeurd het. Bhūtvā bhūtvā pralīyate (BG 8.19).

Dus God is getuige. Hij is altijd met ons samen. Wat we ook verlangen, wat we ook werken, Hij is getuige en Hij geeft het resultaat. Daarom zegt Kṛṣṇa; kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi (BG 13.3): "Ik ben ook een bewoner van dit lichaam, maar wat is het verschil tussen jou en Mij? Jij kent alleen je eigen lichaam, maar Ik weet alles over ieders lichaam. Dat is het verschil." Kṣetra-jñaṁ cāpi māṁ viddhi sarva-kṣetreṣu (BG 13.3). God weet wat de verlangens en activiteiten van een kleine mier zijn, en Hij weet wat de verlangens en activiteiten van heer Brahmā zijn. Het grootste levende wezens in dit universum en de kleinste, God is overal. Er staat; īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati (BG 18.61): "Hij bevindt zich in ieders hart." Het betekent niet dat Hij in het hart van de brāhmaṇa woont en niet in het hart van de mier. In ieders hart.