"De jīvātmā, het levende wezen, is een eeuwige dienaar van Kṛṣṇa, en men moet de natuur van zijn meester begrijpen zodat zijn houding ten opzichte van zijn dienst, zijn affectie, meer vertrouwelijk kan zijn. Stel je voor dat ik op een plaats aan het dienen ben. Ik hou me bezig met dienst aan een meester, maar ik weet niet hoe groot mijn meester is. Maar wanneer ik de invloed en weelde en grootheid van mijn meester begrijp, wordt ik meer toegewijd: "oh, mijn meester is zo groot." Dus daarom simpelweg weten, "God is groot, en ik heb een relatie met God," dat is niet genoeg. Je moet weten hoe groot Hij is. Natuurlijk, je kan dat niet berekenen, maar zo goed mogelijk, moet je weten hoe groot Hij is."
|