"We zouden moeten proberen te begrijpen hoe we gevormd zijn. De Bhagavad-gītā legt ons onze constitutionele positie heel mooi uit: indriyāṇi parāṇy āhuḥ (BG 3.42). Indriyāṇi. Indriyāṇi betekent zintuigen. Net zoals wat is mijn materiële bestaan? Ik ben in deze wereld. Waarvoor? Voor mijn zinsbevrediging. Dat is alles. Dit is het eerste constitutionele standpunt. Elk dier, elk levend wezen, is bezig met eten, slapen, verdedigen en paren. Dat betekent de lichamelijke behoeften, zintuigen. Eerst en vooral, zijn de zintuigen de belangrijkste factor in ons bestaan. Daarom zegt de Bhagavad-gītā: indriyāṇi parāṇy āhuḥ. Mijn materiële bestaan betekent het zinsgenot. Dat is alles."
|