"Je kunt de wetten van de natuur niet ongehoorzaam zijn. Het zal je opgedrongen worden. Net zoals de natuurwet, het winterseizoen. Je kunt het niet veranderen. Het zal je opgedrongen worden. Natuurwet, het zomerseizoen, je kunt het niet veranderen, niets. De wetten van de natuur of de wetten van God, de zon gaat op in het oosten en gaat onder in het westen. Je kunt het niet veranderen, niets. Dat moet je begrijpen, hoe de wetten van de natuur gebeuren. Dat is Kṛṣṇa bewustzijn, om de wetten van de natuur te begrijpen. En zo gauw we van de wetten van de natuur spreken, moeten we ook aanvaarden dat er een wetgever is. De natuurwetten kunnen niet automatisch ontwikkeld worden. Er moet één of andere autoriteit op de achtergrond zijn. De Bhagavad-gītā zegt daarom in het Tiende Hoofdstuk dat mayādhyakṣeṇa prakṛtiḥ sūyate sa-carācaram (BG 9.10)"onder mijn leiding, toezicht, zijn de materiële wetten aan het werk."
|