"Dood lichaam, veronderstel dat het lichaam dood is, het heeft geen waarde. Wat is het nut van verdrietig te zijn? Je kunt vele duizenden jaren verdrietig zijn, het zal niet tot leven komen. Er is dus geen reden om over het dode lichaam verdrietig te zijn. En zover het de geestelijke ziel betreft, dat is eeuwig. Zelfs als het dood lijkt te zijn, of met de dood van dit lichaam, sterft hij niet. Dus waarom zou iemand overweldigd moeten zijn, "oh, mijn vader is dood, mijn die en die familielid is dood", en huilen? Hij is niet dood. Deze kennis moet men hebben. Dan zal hij in alle gevallen opgewekt zijn, en hij zal alleen in Kṛṣṇa-bewustzijn geïnteresseerd zijn. Er valt niets te betreuren aangaande het lichaam, levend of dood. Dat wordt in dit hoofdstuk door Kṛṣṇa opgedragen. "
|