"Dus Bhāgavata zegt: naiṣāṁ matis tāvad urukramāṅghrim (SB 7.5.32). Als iemand urukramāṅghri, of de Allerhoogste Heer begrijpt, is het voor hem niet erg moeilijk om het bestaan van de ziel te begrijpen. Net als iemand die de zon heeft gezien, is het voor hem niet zo moeilijk om te begrijpen wat zonneschijn is. Maar iemand die voortdurend in de duisternis is, heeft noch de zonneschijn, noch de zon gezien; voor hem is het heel moeilijk te begrijpen wat licht en wat zon is. Dus, Urukramāṅghrim, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan niet worden begrepen. En als het wordt begrepen, spṛśaty anarthāpagamo yad-arthaḥ. Als iemand begrijpt wat urukramāṅghrim is, God de Grote, dan is al zijn onwetendheid, illusie, onmiddellijk voorbij."
|