"Simpelweg door Kṛṣṇa te begrijpen, janma karma me divyaṁ yo jānāti tattvataḥ tyaktvā deham (BG 4.9), zal die persoon, na het lichaam te hebben verlaten, mām eti, naar Kṛṣṇa gaan. En wie kan naar Kṛṣṇa gaan tenzij hij een spiritueel lichaam heeft, hetzelfde sac-cid-ānanda-vigrahaḥ (Bs. 5.1)? Tenzij men dezelfde vigrahah... Net zoals we kunnen begrijpen dat wanneer we geboorte nemen in een bepaalde plaats, zeg Groenland, wat altijd vol met ijs is, of een andere plek, dus je hebt een bepaald type lichaam. Daar de dieren, daar de mens, zij hebben een bepaald type lichaam. Zij kunnen de ijzige koude doorstaan. Wij kunnen dat niet. Op dezelfde manier, wanneer je naar Kṛṣṇaloka gaat, heb je een bepaald type lichaam. Wat is dat bepaald type lichaam? sac-cid-ānanda-vigrahaḥ (Bs. 5.1). Iedere planeet waar je heengaat, moet je een bepaald lichaam hebben. Dus tyaktvā dehaṁ punar janma naiti (BG 4.9). En zodra je je eeuwig lichaam krijgt, dan hoef je niet meer terug te keren naar deze materiële wereld."
|