"Wij eten. Iedereen is aan het eten, wij ook. Het verschil is dat de ene eet voor zinsbevrediging en de ander eet voor het genot van Kṛṣṇa. Dat is het verschil. Dus als je gewoon erkent, 'Mijn geliefde Heer...' Zoals een zoon die de giften van zijn vader erkent, wat de vader erg verheugt: "O, wat een goede zoon." De vader voorziet de zoon van alles, maar als de zoon gewoon zegt: "Mijn dierbare vader, je bent zo lief om me al deze dingen te geven. Ik bedank je", dan wordt de vader heel verheugd. De vader hoeft die dank niet, maar het is natuurlijk. De vader geeft niet om die dank. Voorziening is zijn taak. Maar als de zoon dankbaar is voor de vaders giften, wordt de vader volkomen tevreden. Op die manier is God de vader. Hij voorziet ons."
|