"Dames en heren, wij kennen Kṛṣṇa als Kṛpā-sindhu, de oceaan van genade: he kṛṣṇa karuṇā-sindho. Dīna-bandho, en Hij is de vriend van alle onderdanige spirituele zielen. Dīna-bandho. Dīna — dit woord wordt gebruikt omdat wij ons in dit materiële bestaan bevinden. Wij zijn opgeblazen — svalpa-jalā mātrena sapari phora-phorayate. Net zoals een klein visje ergens in de hoek van het meer zit te spartelen, weten ook wij niet wat onze positie is. Onze positie is heel onbeduidend in deze materiële wereld. Deze materiële wereld wordt beschreven in de Bhagavad-gītā: ekāṁśena sthito jagat (BG 10.42). Deze materiële wereld is maar een onbeduidend deel van de hele creatie. Er zijn ontelbare universums; die informatie krijgen we uit: yasya prabhā prabhavato jagad-aṇḍa-koṭi (Bs. 5.40). Jagad-aṇḍa-koṭi. Jagad-aṇḍa betekent dit universum. Dus zijn er... Koṭi betekent ontelbaar."
|