"Dus elke toegewijde moet zo oprecht zijn jegens Kṛṣṇa, of God, dat hij Kṛṣṇa's missie moet uitvoeren. Kṛṣṇa zelf komt. Kṛṣṇa komt als toegewijde. Toen Hij persoonlijk kwam, vestigde Hij Zijn positie als God, met alle volheden, zes volheden. En Via Arjuna vroeg hij sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja (BG 18.66) Dit is Kṛṣṇa's eis: "jij schurk . . Omdat we allemaal een essentieel onderdeel van Kṛṣṇa zijn. We lijden. Manaḥ ṣaṣṭhāni indriyāṇi prakṛti-sthāni karṣati (BG 15.7). Een grote strijd om het bestaan in deze materiële wereld, gewoon door mentale speculatie. Manaḥ ṣaṣṭhāni indriyāṇi. En dan zijn de indriya's misleid: gewoon zinsbevrediging, niet om de zintuigen te beheersen. Het menselijk leven betekent om de zintuigen te beheersen, niet om de zintuigen te openen, naakt. Dit is geen mensenleven. Te beheersen. Dat is het onderscheid tussen dierlijk en menselijk leven. Dier kan niet controleren. De menselijke beschaafde mens moet zijn. . . moet kunnen controleren. Dat is de menselijke beschaving. Dat heet tapasya."
|