"Eigenlijk willen ze God niet; ze willen māyā. Anders, als iemand God, Kṛṣṇa, wilt, dan is er geen moeilijkheid. Kṛṣṇa zegt, man-manā bhava mad-bhakto mad-yājī māṁ namaskuru (BG 18.65), mām evaiśyasi asaṁśayaḥ (BG 18.68). Vier dingen. 'Denk gewoon altijd aan Mij' man-manā. Mad-bhaktaḥ: 'Wordt gewoon Mijn toegewijde.' Mad-yājī: 'Aanbid Mij en breng Mij je eerbetuigingen. Als je simpelweg deze vier dingen doet, dan kom je zonder twijfel terug naar Mij.' Deze vier dingen. Maar ze kunnen het niet doen of ze zullen het niet doen. Anders erg simpel. We denken altijd aan iets. We moeten Kṛṣṇa vervangen. Nee. Ze denken aan zoveel andere dingen behalve Kṛṣṇa. Dit is het verschil."
|